Het Boek Wie is dat nou weer?


X. DE INFORMATIEMAATSCHAPPIJ


  Internet is voor de informatiemaatschappij wat olie en steenkool zijn voor de industriële samenleving. Maar wat moet een mens zich eigenlijk voorstellen bij een informatiemaatschappij? Wat gaat er veranderen? Veel meer dan iedereen denkt. Kennis bijvoorbeeld is straks geen macht meer, maar een overbodige curiositeit vergelijkbaar met hoofdrekenen. De oprukkende automatisering tast fundamentele waarden aan. De infomatierevolutie gaat gepaard met een compleet door elkaar husselen van de sociale structuren en betekent de terugkeer naar het tijdperk van voor de industriële revolutie.

  Technologie wordt meestal gebracht als het wondermiddel voor de mens om controle te krijgen over zijn omgeving. Maar de vraag is of het omgekeerde niet evenzeer het geval is. De technologie bepaalt namelijk voor een groot deel de omgeving. Zonder dat iemand erom vraagt of dat de mens er ook maar enige invloed op heeft. Het controlemiddel zelf blijkt oncontroleerbaar.

  Het meest voor de hand liggende voorbeeld uit deze eeuw is de auto, die gemotoriseerde zegepraal van het onafhankelijke individu. Een auto stelt de bezitter in staat om te gaan en staan waar hij wil. De vrijheid die dat oplevert, is echter maar schijn. De mens is op zijn minst een horige geworden van de automobiel.

  Vóór de introductie van de auto beperkten afstanden het maatschappijbeeld. Tot in de jaren zestig woonden er in het plattelandsdorpje waar ik ben opgegroeid, mensen die nog nooit in hun leven een bezoek hadden gebracht aan Rotterdam, hoewel deze stad niet meer dan vijfentwintig kilometer verderop lag. Rotterdam was in hun ogen het symbool van de goddeloosheid waar ze maar liever niets mee te maken hadden.

  De opkomst van de auto luidde dan ook de teloorgang van het streng kerkelijke leven in. De dorpsbewoners werden niet alleen verlost uit hun isolement, het dorp raakte ook in trek bij stadsbewoners die de stad juist wilden ontvluchten. Deze nieuwkomers werden `import' genoemd. Nu, een kwart eeuw later, herbergt het dorp meer `import' dan oorspronkelijke bewoners. Er zijn weliswaar nog steeds vijf protestantse kerken op een bevolking van hooguit vijfduizend zielen, maar hun invloed is drastisch afgenomen.

  Zonder auto zou een dergelijke omslag waarschijnlijk niet hebben plaatsgevonden. De kerkvaderen zagen dat zelf ook wel aankomen. Nog in het begin van de jaren zeventig stelden ze in de gemeenteraad voor om het dorp op de Dag des Heeren af te sluiten voor `vreemdelingen' en daarmee bedoelden ze dagjesmensen die per auto het dorp bezochten. Het plan om aan de gemeentegrens een slagboom te plaatsen is echter nooit uitgevoerd. De macht van de auto was te sterk.

  Uiteindelijk zijn de godvruchtigen zelf ook overstag gegaan. Om de leegloop van de kerken een halt toe te roepen is het bij de meeste kerkgemeentes nu zelfs toegestaan per auto op kerkepad te gaan.

  De zwartekousen-cultuur die het dorp eeuwenlang had beheerst, was natuurlijk niet het enige slachtoffer van de auto. Degenen die een auto bezaten waren er zelf net zo goed de dupe van. Een van de redenen om naar het platteland te vluchten was immers dat de stad onleefbaar werd door de vele auto's. Daarmee was de dictatuur van de auto echter nog niet volledig gevestigd. Twee decennia later heeft de auto zich ontsponnen tot iets wat niemand ooit voor mogelijk had gehouden: een rijdende gevangenis.

  Wie op vijftig kilometer afstand van zijn werk woont, reist al gauw twee uur per dag in een auto op en neer. Dat is, gerekend in werkweken van veertig uur, drie maanden per jaar. Bijna een kwart van de beschikbare `vrije tijd' wordt dus doorgebracht in een kleine afgesloten ruimte van krap twee vierkante meter. De zegepraal van het bevrijde individu is daarmee verworden tot een isoleercel op wieltjes. Nog een kleine rekensom leert dat het gaat om bijna drie weken per jaar, 24 uur per dag. Jaarlijks drie weken isolement is de prijs van het forenzenbestaan, van de vermeende vrijheid. Je zou er bijna iets als Amnesty International voor oprichten.

  Technologie zou echter geen technologie zijn als er niet een nieuwe verlossing uit de mouw werd geschud. De aantrekkelijkheid van de auto school in de mogelijkheid overal te kunnen komen, maar de nieuwe Messias biedt een nog aanlokkelijker perspectief: overal kunnen komen zonder je te verplaatsen.

  Op mijn bureau prijkt het voorbeeld in zijn meest primitieve vorm: een modern telefoontoestel met geprogrammeerde voorkeuzetoetsen. Op zichzelf lijkt dat niet bijzonder, maar na ongeveer een jaar gebruik realiseerde ik me opeens dat deze vervanging van het aloude kiesschijftoestel mijn belgedrag drastisch veranderd had. Als ik me verveel toets ik argeloos een paar knoppen in om te zien of er een geprogrammeerde kennis bereikbaar is met wie ik even wat loze gedachten kan uitwisselen. De hands-free stand, waarbij het geluid door de kamer galmt, stelt me bovendien in staat dit te doen terwijl ik tegelijkertijd met iets anders bezig ben. Bijvoorbeeld een computerspelletje, of het opruimen van mijn bureau.

  Niet alleen steeg daardoor mijn telefoonrekening tot het viervoudige van wat ik voor die tijd gewend was, ik ben ook anders gaan leven. Terwijl het aantal contacten is gestegen, is mijn leven aanzienlijk minder sociaal geworden. Ik ga minder naar buiten, kom vrijwel nooit meer bij iemand thuis en ga niet zo vaak meer naar horeca-gelegenheden. Zelfs met mijn geliefde breng ik een krankzinnig groot deel van de beschikbare tijd op deze manier door, hoewel ze slechts enkele straten van me vandaan woont. De telefoon is veranderd van een communicatie- in een gezelschapsinstrument, een transformatie die de televisie al eerder onderging. Televisiesterren hebben immers de functie van buren overgenomen, constateerde society-watcher Gert-Jan Dröge ooit in de Volkskrant.

  Telefoon in combinatie met televisie maakt die elektronische eenzaamheid nog een graadje erger. Het gebeurt regelmatig dat ik met een gesprekspartner aan de telefoon gezamenlijk naar een programma kijk, alsof we naast elkaar op de bank zitten.

  Telefonie heeft ook de plaats ingenomen van de toevallige ontmoeting. In de avonduren moet er in het netwerk van koperdraad dat Nederland bij elkaar houdt, een ware pantoffelparade plaatsvinden. Liepen de inwoners van een stad of dorp vroeger na het avondeten de straat op om de gebeurtenissen van de dag onder elkaar te bespreken, tegenwoordig grijpen ze massaal naar de telefoon. Spontane bezoeken komen vrijwel niet meer voor. In de meeste gevallen gaat er een telefonische afspraak aan vooraf.

  Het is opvallend dat van alle technologische vernieuwingen telefonie tot nu toe misschien wel het meest ondergewaardeerd is, zo constateerde een hoogleraar Telecommunicatiewetenschappen op een meeting van PTT Telecom over de nieuwe diensten die het bedrijf gaat leveren. Hij betoogde dat er hele boekenkasten te vinden zijn over de maatschappelijke consequenties van de gedrukte media, de televisie en radio maar dat men vergeefs zoekt naar vergelijkbare studies over telefonie.

  De telefoon is kennelijk zo diep doorgedrongen in het dagelijkse leven dat hij nauwelijks meer opvalt. Het is een transparant communicatiemiddel. Uit onderzoek is gebleken dat veel mensen zich nog wel kunnen herinneren met wie ze de dag ervoor telefonisch contact hebben gehad, maar dat het overgrote deel niet meer weet of ze door de betreffende personen gebeld werden of dat ze zelf belden.

  Het succes van de techniek verdoezelt dat er ook minder wenselijke effecten optreden. Voor het verworven gemak moet zoals altijd een prijs worden betaald. In die zin is er een parallel met die andere technologische afstandsoverbrugger: de televisie. Deze brengt de wereld weliswaar `live' in de huiskamer maar maakt het beeld tegelijkertijd oppervlakkiger.

  Voor de telefoon geldt hetzelfde. Telefonische contacten zijn van een totaal andere aard dan andere vormen van menselijke communicatie, zoals de persoonlijke ontmoeting of correspondentie. Persoonlijke gesprekken kan ik me meestal nog herinneren, brieven lees ik bij tijd en wijle weer eens na, maar in mijn geheugen staat bijna geen enkel telefoongesprek gegriefd. Een enkel telefoongesprek heb ik opgenomen en bewaar ik in een doos die ik in de praktijk echter nooit meer open. Vermoedelijk is tegen de tijd dat ik weer nieuwsgierig ben het magnetisme van de cassettebandjes uitgewerkt en rest er niets dan ruis.

  Dat is de valkuil van de technologie: De telefoon stelt ons weliswaar in staat om de contacten te controleren en de frequentie ervan op te voeren, maar reduceert tegelijkertijd de waarde van die contacten. In de euforie over de mogelijkheden wordt dat aspect als irrelevant ter zijde geschoven.

  Een van de anekdotes die over de telefoon de ronde doen, is dat de uitvinder Graham Bell een groep bankiers benaderde omdat hij dacht dat zijn vinding voor hen wel interessant zou zijn. Bovendien hoopte hij hen voor zich te winnen als geldschieters. Hun reactie op de geboden demonstratie was, tegen Bell's verwachting in, negatief. `Aardig bedacht, meneer Bell, maar waardeloos voor ons,' klonk het ongeveer. `Je kunt als bankier immers geen zaken doen met iemand die je niet ziet. Hoe moet je nagaan of zo iemand betrouwbaar is als je niet weet hoe zijn voorkomen is?'

  Het voorval wordt met enige regelmaat aangehaald om te illustreren dat potentiële gebruikers van nieuwe technieken hun eigen behoeften niet onderkennen. Die domme bankiers begrepen het immers allemaal niet. Bij nader inzien klopt dat niet helemaal. De bankiers begrepen heel goed dat de telefoon beperkingen heeft ten opzichte van gewoon menselijk contact en wilden dat niet voor lief nemen. Ze voorzagen dat ze meer moesten inleveren dan ze zouden winnen.

  Aanvankelijk werd de telefoon dan ook gebruikt voor het meest beperkte contact, het doorgeven van boodschappen of het maken van afspraken. Langzamerhand heeft de telefoon echter het gewone menselijke contact verdrongen. Mijn database bevat circa vijftienhonderd personen en hun telefoonnummers. Ik heb ze allemaal minstens één keer gesproken, maar een heel klein deel heb ik ooit daadwerkelijk ontmoet.

  De rol van de communicatietechnologie zal de komende decennia alleen maar toenemen. Zeker nu de telefoon een bondgenoot heeft gevonden in de nieuwste zaligmaker in het menselijk bestaan: de computer. De combinatie van die twee leidt onherroepelijk tot een nieuw soort samenleving.

  Om te begrijpen hoe verstrekkend de gevolgen van deze omwenteling - de informatierevolutie - zullen zijn, moeten we terugkijken naar de effecten van twee andere overheersende technologieën: de stoommachine en de ontploffingsmotor. Beide vindingen waren aanvankelijk gericht op het beheersen van natuurkrachten ten bate van de produktie. Tweehonderd jaar na de introductie blijken beide technieken de maatschappij radicaal te hebben veranderd.

  De stoommachine was de aanzet tot de industriële revolutie. Deze ging gepaard met een ware volksverhuizing. In de eeuwen daarvoor concentreerde het leven van de mens zich rond het eigen huis. De industrialisatie zorgde er voor dat werken en wonen gescheiden werden. In de steden ontstond een omvangrijk proletariaat van fabrieksarbeiders. Bovendien betekende de stoommachine een injectie voor de kapitalistische economie. Het is niet overdreven om te stellen dat Marx zijn politieke theorieën nooit had kunnen ontwikkelen als de stoommachine niet was uitgevonden. De machine stond dus aan de wieg van een politieke strijd die de wereld de volgende honderdvijftig jaar zou beheersen en deze met de wapenwedloop zelfs aan de rand van vernietiging zou brengen.

  De industriële revolutie rekende ook af met het verschijnsel ambacht. Slechts de straatnamen in oude steden herinneren er nog aan dat de maatschappij voordien aan de hand van die ambachten georganiseerd was. Het is geen toeval dat veel straten naar beroepen zijn genoemd. Ambachtslieden groepeerden zich in de steden naar vakgebied. Je kunt er vergif op innemen dat bijvoorbeeld in de Timmermanssteeg voornamelijk timmerlieden gevestigd waren. Behalve dat ze bij elkaar woonden, organiseerden de vaklieden zich ook nog op een andere manier: in het gilde. Zo'n gilde was een soort garantie voor het behoud van kwaliteit. Wie wilde toetreden tot bijvoorbeeld het bakkersgilde moest bewezen hebben een goede bakker te zijn.

  Nadat de industriële revolutie met de stoommachine een einde had gemaakt aan die samenlevingsvorm, zette honderd jaar later de ontploffingsmotor (lees: auto en vliegtuig) de wereld wederom op haar kop. Er kwam een einde aan de concentratie van arbeiders in steden. De laatste band tussen wonen en werken werd definitief doorgesneden. Iedereen kon gaan wonen of werken waar hij of zij wilde. Privé en werk werden de begrippen die de tweedeling van het menselijk bestaan definieerden.

  De gevolgen daarvan zijn ook bekend. Het doorsnijden van de samenlevingsverbanden leidde tot verschijnselen als `groene weduwen', verlaten suburbs en kantoorparken. Je zou bijvoorbeeld ook het ontstaan van bejaardenhuizen aan de opkomst van de auto kunnen toeschrijven. De ouderen bleven immers alleen achter, terwijl hun kroost de wijde wereld in trok.

  Veranderde de auto de wereld op nationaal en regionaal niveau, de gevleugelde versie van de ontploffingsmotor zette de wereld globaal op haar kop. De visserscultuur langs de Middellandse Zee - om maar wat te noemen - werd weggevaagd en vervangen door die van horeca en toerisme. Daarna volgden de andere continenten. Volgens de laatste berichten worden inlandse dragers uit Nepal overgevlogen naar de Pyreneeën om daar tegen geringe betaling letterlijk de lasten van bergwandelaars te dragen en daarna terug te vliegen. Het toerisme - of de drang om te reizen, zoals dat in de betere kringen heet - overtreft de vernietigende kracht van de kolonisatie uit voorgaande eeuwen waarschijnlijk vele malen.

  Misschien is het puur optimisme maar ik denk dat het toerisme als vrijetijdsbesteding zal verdwijnen. Het massatoerisme van tegenwoordig zie ik als een laatste oprisping van een 19e-eeuws ideaal. Een van de aantrekkelijkste kanten van reizen is dat het exclusief is. De moderne toerist geeft er de voorkeur aan naar plaatsen te gaan die zogenaamd `nog niet ontdekt' zijn. `Toen kwamen we in een dorpje waar bijna geen toeristen waren', is zo ongeveer de meest gehoorde kreet bij vakantieverslagen. Dergelijke dorpjes bestaan straks niet meer of zijn nauwelijks meer interessant. De cultuur wordt geglobaliseerd. MTV in Australië verschilt niet veel van MTV in Europa. Het heeft weinig zin om naar de andere kant van de aardbol te reizen om daar vervolgens tot de ontdekking te komen dat de wereld er net zo in elkaar zit als thuis.

  Deze in zevenmijlslaarzen geschetste ontwikkelingen zijn belangrijk, omdat het voor de hand ligt dat de oprukkende telecommunicatie ze wel eens terug zou kunnen draaien. Anders gezegd: de telecommunicatie kan leiden tot een samenleving die sterke overeenkomsten vertoont met de samenleving van vóór de industriële revolutie.

  Telecommunicatie beperkte zich de afgelopen honderd jaar zoals gezegd tot het geluid. Weliswaar bestaat de neiging om televisie ook tot de telecommunicatie te rekenen, maar dat gaat maar ten dele op. Televisie bestaat tenslotte uit eenrichtingsverkeer en de mens heeft nu eenmaal de fundamentele behoefte om zelf op omstandigheden te reageren. Dat is het verschil tussen een lezing en een gesprek. Weliswaar kun je van een lezing veel wijzer worden, maar als menselijke omgangsvorm valt hij in het niet bij de waarde van een conversatie.

  Telecommunicatie daarentegen heeft dat tweerichtingsverkeer wel, en is, om maar eens een modeterm te gebruiken, `interactief'. Door de telecommunicatie uit te breiden met beeld en grote hoeveelheden informatie, krijgt zij een totaal andere dimensie. Wat de gevolgen van beeldtelefonie zullen zijn laat zich nog raden, maar de invloed van computernetwerken is al wel merkbaar.

  Ik kan dat wellicht het best illustreren met voorbeelden uit mijn eigen bestaan. Ik werk als free-lance journalist voor een tiental gedrukte media. Ik verricht vrijwel al mijn werk thuis. Het beeld van de verslaggever die de wijde wereld in trekt om op het nieuws te gaan jagen is op mij nauwelijks van toepassing. Slechts als het noodzakelijk is, verlaat ik mijn huis om iets met eigen ogen te kunnen aanschouwen of een uiterst persoonlijk interview te houden.

  Vrijwel alle informatie die ik vergaar, komt mijn huis binnen via twee koperdraadjes, want ik benader de meeste van mijn bronnen telefonisch. Er moet wel een verdomd goede reden zijn wil ik afreizen naar mijn gesprekspartner.

  Computernetwerken omspannen de wereld en maken speurtochten mogelijk die tot voor kort onmogelijk waren. Via een aansluiting op Internet kan ik zo achterhalen of er bijvoorbeeld een naamgenoot werkzaam is op de `administrasie' van universiteit van Pretoria. Ik zou nog duizenden andere voorbeelden kunnen noemen.

  Voor het eerst worden daarmee ook de contouren van de informatiemaatschappij zichtbaar. Want het gaat niet alleen om zakelijke informatie. Tot nu toe worden computernetwerken vaak in verband gebracht met wetenschap of met bancaire aangelegenheden. Maar langzaam dringt de technologie de huiskamer binnen. Als ik bijvoorbeeld wil weten wat er in Taipeh gebeurt, is één berichtje vaak al voldoende om reacties te krijgen van mensen die daar wonen. Ik zie berichten over mijn scherm rollen van studenten Nederlands in de Verenigde Staten die op zoek zijn naar songteksten van Het Goede Doel. En consumenten wisselen met elkaar ervaringen uit over produkten en bedrijven. Computernetwerken gaan daarmee het leven van mensen beïnvloeden.

  Het dagelijkse nieuws stroomt bij mij als journalist reeds binnen via Internet. Per dag ontvang ik tussen de drie- en vijfhonderd berichten. Niet van persbureaus of kranten maar van particulieren. Het gros daarvan is afkomstig uit de Verenigde Staten. Met enige regelmaat bereikt het nieuws mij op deze manier weken eerder dan de Nederlandse media. Bijvoorbeeld de experimenten met radioactieve stoffen op onwetende proefpersonen in de Verenigde Staten. In november vorig jaar wees een Canadees me via een elektronisch bericht op de eerste onthullingen die daarover in de Verenigde Staten werden gedaan. Pas drie weken later las ik er voor het eerst over in de Nederlandse kranten.

  Kortom, ik leid een grotendeels elektronisch bestaan. Dat klinkt vrij eenzaam en dat is het in principe ook. Collega's zoals de meeste mensen die kennen, heb ik niet. Weliswaar beschouw ik de andere journalisten die voor dezelfde media werken als collega's, maar slechts een handvol van hen heb ik wel eens ontmoet. Van sommige bladen waarvoor ik werk, heb ik nog nooit iemand in levende lijve aanschouwd.

  Natuurlijk heb ik net als andere mensen wel behoefte aan contact met vakgenoten, mensen met wie ik van gedachten kan wisselen over de arbeid. Daartoe heb ik een aantal collega-journalisten om me heen verzameld die echter niet per se voor dezelfde media werken. Sommigen zijn zelfs in dienst van de concurrentie. Anderen zijn mijn directe concurrenten omdat ze op een vergelijkbare manier werken als ik.

  Het ongekende voordeel van dergelijke collega's is dat ik ze zelf kan selecteren. Een van mijn belangrijkste redenen om geen vast dienstverband aan te gaan is nog altijd dat ik mijn leven niet wens te slijten in een ruimte met mensen die ik niet zelf heb uitgezocht.

  De contacten die ik onderhoud met dat groepje collega's/concurrenten zijn mogelijk omdat ik in een stad woon met een relatief grote concentratie journalisten. Als ik in Eibergen of Zierikzee zou wonen, zou ik wat dat betreft ongetwijfeld wegkwijnen.

  Met een beetje fantasie zou je kunnen zeggen dat er met dit `collegiale contact' sprake is van een primitieve vorm van gildevorming. Dat riekt naar nostalgie, maar dat heeft er in de praktijk niet zoveel mee te maken. Het gaat hier om een logische consequentie van het telewerkersbestaan.

  In alle onderzoeken die gedaan worden naar de ervaringen van het groeiende aantal telewerkers wordt steeds als belangrijkste nadeel genoemd: het gemis aan contact tussen collega's. Daar staan overigens een heleboel voordelen tegenover, variërend van een hogere produktie tot een toenemend gevoel van vrijheid.

  Dat het contact met collega's gemist wordt, is logisch. Collega's zijn meestal immers de enige mensen met wie je over het werk kunt spreken. De vraag is echter of zo'n collega noodzakelijkerwijs bij hetzelfde bedrijf of op dezelfde afdeling moet werken. Misschien is het juist wel enorm verfrissend om van gedachten te wisselen met iemand die hetzelfde werk op een andere manier doet.

  De klacht over het gebrek aan collega's valt trouwens ook weg als telewerkers van een bedrijf bij elkaar in de buurt wonen. Dan is er juist eerder sprake van het omgekeerde. De huiskamervergaderingen die er het gevolg van zijn, blijken een veel intensievere band te kweken dan besprekingen in steriele vergaderruimtes.

  Daarbij moeten we beseffen dat telewerk niet zomaar een modeverschijnsel is. De organisatie van bedrijven ondergaat de laatste jaren een drastische wijziging. Ook zij maken zich los uit het industriële tijdperk. Vroeger was het een enorme verdienste als een werknemer zijn veertigjarige jubileum vierde, of als een fabriek honderd jaar in dezelfde plaats gevestigd was.

  Tegenwoordig worden dergelijke mijlpalen eerder als hinderpalen gezien. Werknemers veranderen met grote regelmaat van baan en bedrijven neigen naar flexibilisering. Anders gezegd: ze werken liever projectmatig en met tijdelijke krachten. De werknemer van de toekomst is free-lancer, iemand met kwaliteiten die zichzelf verhuurt. Oftewel: een ambachtsman, gespecialiseerd en bewezen vakbekwaam.

  Als je die twee ontwikkelingen aan elkaar koppelt, is het geen luchtfietserij om te voorspellen dat er weer straten als de Timmermanssteeg zullen ontstaan. Wie telewerkt, gaat namelijk meer waarde hechten aan zijn woonomgeving. Daar wordt immers het leven doorgebracht.

  Aangezien ik geen auto heb - die heb ik immers niet nodig - is het voor mij belangrijk dat er in de directe omgeving van mijn huis allerlei voorzieningen zijn. Een winkel op de hoek vind ik belangrijker dan een uitgebreide supermarkt een paar straten verderop. Hetzelfde geldt eigenlijk voor mijn buren. De eenzaamheid van mijn bestaan zou voor een belangrijk deel opgeheven worden als ik in mijn directe omgeving mensen zou hebben die ongeveer net zo leven als ik. Aan mensen die 's ochtends vroeg vertrekken en 's avonds moe thuiskomen, heb ik niet zoveel.

  Ook de gildevorming kan weer de kop opsteken. Als bedrijven steeds meer gebruik gaan maken van free-lancers is het logisch dat ze zullen zoeken naar manieren om een soort kwaliteitsgarantie te vinden. Ze willen de zekerheid dat een free-lancer die zich aanbiedt over de vereiste capaciteiten beschikt en anderzijds zullen ze zoeken naar organisaties waar ze met hun opdrachten terecht kunnen.

  De free-lance telewerkers hebben zelf eveneens belang bij een dergelijk gilde. Het bestaan van een zelfstandig telewerker bestaat uit pieken en dalen, want opdrachten komen nooit gelijkmatig binnen. Het kan dan uitermate handig zijn als je het werk kunt doorschuiven naar iemand in wie je vertrouwen hebt. Je behoudt daarmee een opdrachtgever en raakt tegelijkertijd niet verstrikt in de rompslomp die een officieel samenwerkingsverband met zich meebrengt.

  Het bij elkaar kruipen van beroepsgroepen lijkt een utopie. Niemand houdt het waarschijnlijk voor mogelijk dat er bijvoorbeeld een wijk ontstaat waar louter boekhouders wonen. Zo scherp zullen de grenzen dan ook niet liggen. Maar het is wel opvallend dat niemand eenzelfde groepering van vakgenoten merkwaardig vindt als het om kunstenaars gaat. Of als er gesproken wordt over de Amsterdamse Grachtengordel wat eigenlijk ook een dergelijke concentratie van vakgenoten is of in ieder geval van mensen die dezelfde interesses delen.

  Bovendien is het nogal naïef om te veronderstellen dat de telecommunicatie wel de arbeidscultuur kan veranderen, maar geen sterke invloed zal hebben op de inrichting van woongebieden. De stoommachine en de auto hebben immers ook veel invloed gehad. Je kunt je zelfs afvragen of de telefoon niet al zijn steentje heeft bijgedragen aan de bouw van de huidige wijken. Zou een satellietstad als Zoetermeer kunnen bestaan zonder telefoon?

  Het is belangrijk om daarbij te beseffen dat de huidige telecommunicatietechnieken nog in de kinderschoenen staan. Het elektronisch telewerken zal vermoedelijk een hoge vlucht nemen als er sprake is van een volwaardige beeldverbinding. Beeldtelefoon wordt door weinig mensen serieus genomen, maar dat komt hoofdzakelijk doordat de mensheid een naïef beeld van dat medium krijgt voorgeschoteld. De beeldtelefoon wordt steevast geschetst als een telefoon met een beeldschermpje waarop de bellers elkaar kunnen zien als ze maar recht voor de camera gaan zitten. In de praktijk zal het er waarschijnlijk heel anders uit gaan zien. De camera wordt een soort derde oog, het scherm een nieuw venster.

  Ik kan mij goed voorstellen dat de beeldtelefoon met platte beeldschermen zo groot als wanden wordt gebruikt voor contact met een onbereikbare buitenwereld. Dat je een 06-nummer belt als je even wilt rondkijken in Hong Kong. Of dat ik een permanente beeldverbinding onderhoud met het huis van mijn vriendin een paar straten verderop, zodat ik tegen haar kan praten als ik daar behoefte aan heb, en kan zien of ik haar wellicht ergens bij stoor.

  Als de telecommunicatie werkelijk zo'n vlucht neemt, zal de omgeving onherroepelijk mee veranderen. Niet alleen omdat mensen een groot deel van de dag thuis doorbrengen, maar ook omdat de huidige kantoren bijvoorbeeld zullen verdwijnen. Dat laatste is overigens een ideale ontwikkeling, want door de splitsing van het bestaan in privé en werk hebben mensen nu ook twee keer zoveel ruimte nodig. Dat ruimtebeslag kan dus teruggebracht worden. De Brainparken die er het grootste deel van de tijd (de avonden en weekeinden) verlaten bij liggen, kunnen plaats maken voor zinnigere toepassingen.

  Dergelijke maatschappelijke consequenties van nieuwe telecommunicatietechnieken worden nauwelijks overdacht. Geen consumentenorganisatie die me er voor waarschuwt dat een gemakkelijk programmeerbare telefoon het aantal gevoerde telefoongesprekken omhoogstuwt. Geen politicus die er op wijst dat een mooi verschijnsel als telewerk zal leiden tot een totaal andere infrastructuur.

  Als die technologische verbeteringen alleen positieve veranderingen tot gevolg zouden hebben, was dat niet zo vreselijk, maar natuurlijk zijn er ook negatieve kanten. De gunstige sociale effecten kunnen hoogstens tegenwicht bieden aan een van de meest negatieve aspecten van de nieuwe communicatiemogelijkheden: de vervlakking.

  In zijn boek `Wij amuseren ons kapot' schetste de Amerikaanse cultuurpessimist halverwege de jaren tachtig hoe de elektronisering van de media leidt tot een groeiende oppervlakkigheid. Het politieke debat bijvoorbeeld is door de televisie teruggebracht tot enkele kretologische sound-bites terwijl het in het tijdperk van het gedrukte woord bestond uit diepgravende gedachtenwisselingen.

  Eenzelfde trend is waarneembaar bij de opkomst van de elektronische communicatie. Niet alleen is de herinneringswaarde van bijvoorbeeld een telefoongesprek gering, hetzelfde geldt voor de meest geavanceerde communicatietechnieken.

  Beeldscherminformatie blijkt in de praktijk slecht overweg te kunnen met abstracties. Dat wordt meteen duidelijk als bijvoorbeeld een gedrukte encyclopedie vergeleken wordt met een computerversie die dezelfde informatie bevat. Wie in een gedrukte versie bijvoorbeeld de werking van het menselijk hart opzoekt, vindt een abstract verhaal dat hooguit met enkele tekeningen wordt geïllustreerd. De lezer zal daaruit met behulp van zijn eigen voorstellingsvermogen zelf de werking van het hart moeten construeren.

  De computerversie daarentegen laat de werking van het hart in een keer zien. Een druk op de knop is voldoende om een animatiefilmpje te tonen dat in een oogopslag het functioneren van het hart toont. Dat klinkt uiterst educatief, maar het is de vraag of dat ook werkelijk zo is. Treedt er niet eenzelfde vervlakking op als bij het politieke debat?

  Er valt heel wat te zeggen voor de conclusie dat er inderdaad sprake is van een dergelijke verarming. Wie zich ergens een voorstelling van wil maken, zal zich de informatie eigen moeten maken en verwerken. Het vereist nadenken en vasthouden van de kennis om tot een hoger begrip te komen. Dat betekent waarschijnlijk ook dat die kennis langer in het geheugen blijft hangen.

  Een duidelijk voorbeeld daarvan is het determineren van vogels. Wie met een vogelkenner door een natuurgebied loopt, heeft voortdurend de neiging om bij elke onbekende vogel te vragen om welke soort het gaat. De kans dat je de benoemde vogels een week later nog herkent, is heel erg klein. Moet je de waargenomen vogels echter zelf met een vogelgids in de hand determineren, dan blijft de kennis veel langer hangen. Wie zich veel moeite getroost heeft om een scholekster op te zoeken zal het beest niet snel meer vergeten.

  Hetzelfde zie je eigenlijk bij de moderne telefoon. De nummers die zich onder de geprogrammeerde knoppen van mijn telefoontoestel bevinden, ken ik niet meer uit mijn hoofd. Die verarming zie je ook bij winkelpersoneel. Het overgrote deel van het gecomputeriseerde kassapersoneel heeft geen flauw benul meer van prijzen.

  Voor de elektronische berichten die ik via mijn computer ontvang, geldt ongeveer hetzelfde. De meeste van de honderden berichten gooi ik ongezien weg. En de - persoonlijke - berichten die ik wel lees en beantwoord, ben ik vaak na een dag weer vergeten. Dat is opvallend omdat elektronische berichten op het eerste gezicht vallen onder de cultuur van het gedrukte woord, die onder andere door Neil Postman zo bejubeld wordt.

  De oorzaak van de oppervlakkigheid schuilt in het gemak waarmee de berichten worden beantwoord. Als ik een e-mail ontvang, is een druk op de knop voldoende om een antwoord te genereren. De oorspronkelijke boodschap wordt daarbij in zijn geheel overgenomen. Naar eigen wens kan ik delen daarvan wissen, zodat bijvoorbeeld alleen de concrete vragen overblijven. Direct onder die vragen tik vervolgens de antwoorden in.

  Ook hier ontbreekt weer het eigen maken. Als ik een gewone geschreven brief beantwoord, zal ik in mijn antwoord de gestelde vraag opnieuw moeten formuleren. Op die manier neem ik de vraag in mij op. Bij de elektronische beantwoording is dat overbodig. Vrijwel niemand zegt het ooit, maar ik denk dat elektronische communicatie vooral een verbetering is in kwantitatieve en niet zozeer in kwalitatieve zin.

  In een veel groter verband is er door de oprukkende computerisering en telecommunicatie sprake van een kennisinflatie. Tot voor kort stond kennis in aanzien. Eruditie was een van de hoogst denkbare menselijke verworvenheden. Mensen die uit het hoofd konden citeren, werden enorm bewonderd. De computer heeft dergelijke kennis echter achterhaald. In mijn computer bevindt zich een compleet citatenboek dat ik op trefwoord kan raadplegen. Waarom zou ik er dan ook nog maar één onthouden? De kennisinflatie die is ingezet met de opkomst van de zakrekenmachine, zet zich op alle andere terreinen voort. Zoals hoofdrekenen als talent niet meer ter zake doet, zo zal eenzelfde lot alle andere kennis treffen. Zoals de reader op de universiteiten het klassieke standaardwerk heeft vervangen, zo vervangt de computer de boekenkast.

  Via Internet heb ik toegang tot een hoeveelheid kennis die voor een individu absoluut niet meer voor te stellen is. De grote talenten die zich op het net laten gelden zijn dan ook niet de mensen die veel weten maar de zogenaamde netsurfers die weten waar al die kennis te vinden is als ze hem onverhoopt nodig mochten hebben.

  Om de kracht daarvan te kunnen voorstellen hoef je slechts te denken aan de populaire televisiequiz `Twee voor Twaalf'. De quiz is een krachtmeting op het gebied van parate kennis. De deelnemers kunnen de antwoorden weliswaar ook opzoeken in een aantal naslagwerken, maar daar is veel tijd mee gemoeid en bovendien is het geen eenvoudige zaak. Wie veel opzoekt verliest steevast, dat is de kern van het spel.

  Stel nu als deelnemer een bedreven computeraar voor die de beschikking heeft over een computer waarin die naslagwerken zijn verzameld. Hij zal de quiz altijd glansrijk winnen. Niet alleen omdat hij alle juiste antwoorden in een mum van tijd op weet te vragen, maar ook omdat zelfs het raden van het beslissende woord aan het einde van de quiz aan een computer kan worden overgelaten. Het intypen van de beschikbare letters is voldoende om binnen een seconde de enig mogelijke combinatie op het scherm te krijgen. De tijd van `Twee voor Twaalf' is definitief voorbij. Het is niet het einde van een quiz maar van een tijdperk waarin parate kennis gold als een belangrijk onderscheid tussen mensen. Het is de vraag of we dat willen.

  Telecommunicatie en computers worden als de ultieme controlemiddelen gezien om greep te krijgen op de omgeving. De telefoon zorgt ervoor dat ik niet ongewenst word lastiggevallen, bezoekers moeten eerst een afspraak maken en die registreer ik in mijn computer. Die controle is echter een illusie. Hoe meer ik controleer, des te meer macht krijgen de controle-instrumenten over mij omdat ik afhankelijk van ze ben. Zij hebben de macht, zij bepalen in toenemende mate mijn gedrag.

  Iets eenvoudigs als een tv-afstandsbediening geeft mij weliswaar meer macht over het toestel, maar tegelijkertijd moet ik constateren dat ik vaak hele avonden wezenloos zappend doorbreng zonder ook maar iets werkelijk tot mij te nemen. En dat ligt echt niet alleen aan de programmering. De keuzemogelijkheid bezorgt me een soort ondefinieerbare onrust. Remote Control blijkt meer `remote' dan `control'.

  Die constatering geldt voor vrijwel elke technologie. Aan de onmiskenbare voordelen kleven verborgen nadelen. Tegen de tijd dat die onderkend worden, is het vaak al te laat. Dan is de controle reeds verloren.





Index

Home




WOW! A line!
E-MAIL - HOMEPAGE 1.0 (1996) - HOMEPAGE 2.0 (1997) - HOMEPAGE 3.0 (1998) - LIVE WEBCAM - MAILINGLIST