Het Boek Wie is dat nou weer?


III. GEVANGEN IN HET WEB


        De huiskamer van Frans is ingericht zoals je dat verwacht van een fervent computeraar. Of nou ja... ingericht. In een leeggeruimde boekenkast is op een hoge plank een permanent spelende televisie opgesteld, met het geluid af. Twee grote geluidsboxen van de stereo-installatie staan bijna dreigend klaar om al het stof om zich heen weg te blazen. Op de planken daaronder liggen verouderde computers tegen elkaar gepropt, wetend dat er nooit meer een spoortje elektriciteit door hun koperen aderen zal vloeien. Uit een paar dozen puilt een verzameling videobanden en op een tafel wachten stapels tijdschriften - waarschijnlijk tevergeefs - op een lezer. Verkleurde, stoffige gordijnen houden het licht van de straat buiten.

         Slijtageplekken op het tapijt geven precies aan welke plaats in deze kamer het meest gebruikt wordt: daar waar de computer staat opgesteld. Op een oude eettafel prijkt een sprankelend kleurenscherm. Tussen de poten staat een machine van de snellere soort opgesteld.

         Frans is een oude kennis van me. Jaren geleden ontmoette ik hem voor het eerst op wat toen nog een elektronisch bospaadje was. Een discussie over zoiets als een information super highway werd bijna nog nergens gevoerd. Geduldig en met behulp van afgrijselijk omslachtige technieken verkenden we samen met een handvol andere idioten een gebied dat inmiddels bekend is geworden als cyberspace.

         Hij is in de veertig - maar ziet er tien jaar jonger uit - en heeft een merkwaardige carrière achter de rug als onder meer drugdealer, fakir en uitgever van pornobladen. Sinds een jaar of wat runt hij een BBS. Een BBS, Bulletin Board System, is een soort minuscuul Internetje. Zelf noemt hij dit het liefst een elektronisch clubhuis. Je kunt er met een computer heen bellen, berichten of software ophalen. In Nederland zijn honderden van dergelijke BBS-en.

         Het BBS van Frans voert een deel van het USENET-news dat via Internet wordt aangevoerd, verdeeld over zo'n tweehonderd verschillende onderwerpen. Maar voor de rest heeft Frans niet zoveel te maken met Internet. Daarom ben ik vanavond bij hem op bezoek. Want al ken ik Frans die een paar straten bij me vandaan woont al lang, bezoeken doe ik hem vrijwel nooit. Op de een of andere manier komt het daar bijna niet van. Maar nu wil ik hem wat laten zien.

         Ik pak twee floppy's met software uit mijn zak, installeer de programma's op zijn systeem en maak verbinding met mijn Internet-toegang. Frans kijkt over mijn schouder mee en draait een shaggie. We zeggen niets.

         Dan begint rechtsboven in het scherm een wereldbolletje te draaien als teken dat het systeem contact zoekt met een computer ergens anders op deze planeet. Binnen enkele seconden ontvouwt zich op de monitor een venster met daarop in grote strakke letters: World Wide Web Initiative. Ernaast prijkt een logo van drie groene W's. `Het World Wide Web (W3) is het universum van informatie dat via netwerken toegankelijk is, een belichaming van menselijke kennis', staat er in kleine letters onder, gevolgd door een hele rits keuzemogelijkheden.

         Ik kijk opzij en zie de mond van Frans openvallen, zijn shaggie balanceert vervaarlijk op de onderlip. Frans ziet iets waar hij alleen maar van heeft kunnen dromen. Ik sla hem op zijn schouder en zeg sardonisch grijnzend: `Dit is nog maar het begin.'

         De pagina op het scherm oogt strak, een beetje zoals men zich een elektronisch tijdschrift voorstelt. Alleen de vormgeving is om te huilen. Het logo en de tekst verraden dat technici hier een - mislukte - poging tot creativiteit hebben ondernomen. Dat is jammer, maar niet belangrijk. Het gaat er om dat we binnen een mum van tijd, sneller dan de gemiddelde Teletekst-pagina, deze informatie uit een computer in Zwitserland hebben opgehaald en dat er een aantal fascinerende mogelijkheden wordt geboden. De keuzemogelijkheden op het scherm lichten blauw op. Een ervan geeft een geografisch overzicht van Internet.

         `Waar zullen we eens heen gaan?' vraag ik Frans die zich nog steeds verbijsterd achter het oor krabt. `Wat denk je van Honolulu? Dat is gelijk lekker ver weg...' Ik beweeg met de muis een pijltje over het scherm langs de alfabetische lijst. Hawaii. Klik. Dit is alles wat er gedaan hoeft te worden. Het wereldbolletje begint weer te draaien en via een ingenieus systeem zoekt de computer nu langs een wirwar van netwerken zijn weg naar een systeem ergens in Hawaii. Binnen enkele seconden verschijnt er een overzicht van de systemen die op deze eilandengroep in de Stille Oceaan beschikbaar zijn. Honolulu. Klik.

         `Welkom bij het Honolulu Community College!' schreeuwt de kop. `Dit is de hypermedia campus-wide informatiedienst.' Ook op Hawaii kijken ze kennelijk niet op een paar cyber-kreten meer of minder. Op het scherm verschijnt een plattegrond van de campus met alle universiteitsgebouwen, die als ware toeristische attracties in drie dimensies zijn getekend.

         `Dit is een interactieve kaart, klik een van de gebouwen aan en de betreffende informatie zal op het scherm verschijnen.' We kunnen naar de administratie, de boekwinkel, de cafetaria, de kindercrèche, een dinosaurus-tentoonstelling en het Berlin Wall Freedom Monument.

         `Het Berlin Wall Freedom Monument? Op Hawaii? Ha! Dat is hetzelfde als wegwijzers naar Antarctica tegenkomen in de Sahara.' Frans blijkt enigszins hersteld van zijn eerste schok. De bravoure die hem uit elk dieptepunt weet te trekken, straalt weer van hem af.

         Maar een klik blijkt voldoende om hem weer stil te krijgen. Klik. Even gebeurt er niets omdat van de andere kant van de wereld naar deze computer een groot bestand wordt gestuurd. En vervolgens neemt de machine de tijd om de pakweg honderdduizend tekens die zijn overgeseind te decoderen. Het geduld wordt beloond met een kleurenfoto van een monument op het universiteitsterrein in Hawaii. Het plaatje lijkt zo uit een plakboek met vakantiekiekjes geplukt.

         `Slechts op drie plaatsen in de Verenigde Staten staan delen van de Berlijnse Muur opgesteld. Het HCC is er trots op één daarvan te zijn,' aldus een verklaring die op het scherm verschijnt. Eronder legt een tekst uit dat de Muur 28 jaar lang stond voor onderdrukking, verdeeldheid en dood, maar sinds de val een symbool is van vrede, eenheid en vrijheid. Het zijn exact dezelfde woorden die prijken op de plaquette van het monument. Het stuk van de muur is historisch correct opgesteld: de met schreeuwende graffiti bewerkte zijde is naar het westen gericht, de sombere strakke kant naar het oosten, net als destijds in Berlijn.

         Echt wereldschokkend is de op het scherm gepresenteerde kennis natuurlijk niet, de waarde reikt eigenlijk niet veel verder dan die van een elektronische VVV-folder. Maar in minder dan vijf stappen en slechts enkele minuten hebben we informatie uit een computersysteem in Hawaii opgedoken op een manier die tot voor kort voor onmogelijk werd gehouden. Dat is waarom Frans zijn mond openvalt als hij er voor de eerste keer mee wordt geconfronteerd.

        

         World Wide Web maakt echter niet alleen indruk op computeraars. De ervaring leert dat vrijwel iedereen die er kennis mee maakt, overvallen wordt door hebzucht. `Dat wil ik ook hebben,' is de meest gehoorde reactie na een kleine tour over het net. World Wide Web, voor de gepassioneerde gebruiker gewoon `het Web', is echter bovenal een zogenaamde eye-opener: het laat zien wat we ons moeten voorstellen bij het informatietijdperk.

         Het Web combineert als eerste alle bestaande informatievormen op zo'n manier dat de gebruiker niet veel meer hoeft te doen dan met het pijltje van de muis keuzes te maken. Als een kind de was kan doen, dan kan zelfs de grootste computeranalfabeet met dit systeem de wereld rondreizen.

         Tot voor kort werd elektronische informatie gekenmerkt door saai- en knulligheid. Teksten verschenen op het scherm alsof ze getypt waren op een tekstverwerker uit de begintijd van de personal computer. In de loop der tijd werden weliswaar pogingen ondernomen om de presentatie aantrekkelijker te maken, maar die maakten alleen maar pijnlijk duidelijk hoe primitief de techniek was. Ze leken nog het meest op borduurversies van de Nachtwacht, knappe staaltjes huisvlijt maar absoluut onaantrekkelijk voor de kunstminnaar.

         De gebruikers van datacommunicatie leken nog het meest op de wereldvreemde uitvinders uit kinderfilms: mensen die op een nodeloos ingewikkelde manier dingen tot stand probeerden te brengen die langs andere wegen veel eenvoudiger waren te realiseren. Met als opvallendste resultaat het gelach van de toeschouwers.

         Die achterstand en klungeligheid was opmerkelijk, want op alle andere fronten boekte de personal computer duidelijke vooruitgang. De beeldkwaliteit van digitale foto's bijvoorbeeld ging met sprongen vooruit en benadert inmiddels de kwaliteit van drukwerk. Nu was het weliswaar al langer mogelijk om een foto digitaal te verzenden, maar de nadruk lag daarbij wel erg op `mogelijk'. In de praktijk ging het gepaard met een horendol makende procedure.

         Allereerst diende de gebruiker te weten in welk systeem de foto zich bevond, vervolgens moest de naam en plaats van het betreffende bestand opgezocht worden. Als de foto eenmaal binnengehaald was, moest in de meeste gevallen de verbinding worden verbroken om een ander programma te kunnen starten dat de foto op het scherm toonde. Het ophalen van een enkele satellietfoto nam op deze manier al gauw tien minuten in beslag. Het was het vervoer van hi-techinformatie met een postkoets. In het Web en de software die gebruikt wordt om te reizen, de zogeheten browser, werden al die mogelijkheden voor het eerst geïntegreerd.

        

         In Genève is het Europees natuurkundig laboratorium CERN gevestigd, een van de meest prestigieuze en geldverslindende onderzoekscentra ter wereld. In een complex met een monsterachtige omvang trachten wetenschappers de mysteries van de kleinste deeltjes van de materie te ontraadselen. CERN is vooral bekend door de deeltjesversneller, een 45 kilometer lange tunnel die in een cirkel om de stad heen loopt en waardoor straks atomaire deeltjes worden gejaagd om hun gedrag te kunnen onderzoeken.

         De experimenten die daartoe uitgevoerd worden vereisen een enorme hoeveelheid rekenwerk en het complex is dan ook volgestouwd met computers. Bovendien wisselt het onderzoekslaboratorium op grote schaal informatie uit met andere laboratoria en daartoe beschikt het centrum over een aantal ongekend brede datatransportwegen naar andere delen van de wereld. Die informatie-uitwisseling is zo enorm in omvang dat bijna driekwart van al het datacommunicatieverkeer op aarde van of naar het CERN gaat. Het is dan ook niet zo vreemd dat hier de basis werd gelegd voor een systeem dat wel eens standaard kan worden voor de manier waarop in de toekomst door iedereen naar informatie wordt gezocht.

        

         In 1989 opperde een van de bij CERN werkende onderzoekers, Tim Berners-Lee als eerste het idee om zoiets als het Web te gaan bouwen. Aanvankelijk reikte zijn plan niet verder dan een intern informatiesysteem dat medewerkers in staat moest stellen snel en doeltreffend hun weg te vinden door de bergen gegevens die binnen CERN beschikbaar waren, een soort alomvattende interactieve catalogus. Berners-Lee stelde voor om daarvoor een methode te gebruiken die bekendstaat als hypertext.

         Hypertext is voor elektronische teksten wat een dobbelsteen is voor het ganzenbord, de techniek stelt de gebruiker in staat om als het ware door de informatie heen te springen. Stel dat dit een hypertext-boek was, dan hoefde de lezer maar het woord hypertext aan te wijzen en onmiddellijk zou er een paragraaf tevoorschijn komen waarin uitgelegd werd wat hypertext is. Het is een soort automatisch register dat als het ware over (hyper) de tekst heen wordt gelegd.

        

         De medewerkers van het CERN slaagden erin dit systeem geschikt te maken voor datacommunicatie. De trefwoorden verwezen nu niet alleen meer naar paragrafen maar naar andere computers. Een klik op het scherm zorgde ervoor dat automatisch verbinding werd gelegd met de computer waarin de aanvullende informatie zich bevond. Bovendien zocht het systeem het bijbehorende bestand zelf in die computer op en zond de gegevens automatisch over naar het scherm van de gebruiker.

         Het Web bleek een godsgeschenk, of in ieder geval een verlosser. Het opsporen van informatie was vanaf nu niet meer voorbehouden aan een groep ingevoerde technici. Tot dan was het zoeken naar informatie gebonden aan twee voorwaarden: de gebruiker moest namelijk niet alleen weten naar welke gegevens hij op zoek was maar ook op welke plaats hij die zou kunnen vinden. Die laatste voorwaarde werd door het Web overbodig gemaakt.

         Overigens gebiedt de eerlijkheid te zeggen dat er al voor het Web dergelijke systemen bestonden. Alleen liet de gebruikersvriendelijkheid daarvan te wensen over. Het Web is echter niet zozeer een vinding op zich als wel de ultieme samenvoeging van reeds bestaande technieken.

        

         De volgende logische stap was om het Web ook buiten het CERN bekend te maken. Daartoe verrichtte Berners-Lee gedurende het hele jaar 1992 zendingswerk. Op symposia en conferenties demonstreerde hij bijna dagelijks de kracht van het Web. En niet zonder resultaat: honderden vrijwilligers meldden zich aan om te gaan werken aan een project dat uiteindelijk - zonder dat het ooit de bedoeling was - de grootste elektronische bibliotheek ter wereld dreigt te worden.

         De vrijwilligers, meestal wetenschappers die in hun vrije tijd aan het programmeren sloegen of het Web onderdeel maakten van hun onderzoekswerk, bouwden het systeem in hoog tempo uit. In mei 1994 kende het Web naar schatting 4500 systemen die hun informatie volgens de methode van het Web ontsloten. Wie informatie op een aantrekkelijke elektronische manier wil presenteren ontkomt niet aan het Web. Want het systeem omvat meer dan tekst en plaatjes, het is voor Internet op z'n minst wat de afstandsbediening is voor de televisie.

        

         In de huiskamer annex computerruimte van Frans staat nog steeds Honolulu op het scherm. We hebben het monument gelaten voor wat het is en zijn de cafetaria ingedoken maar dat leverde niet meer op dan een teleurstellende knullige foto van een zelfbedieningsbuffet.

         `Wil je koffie?' vraagt Frans.

         `Dat is goed. Maar zal ik eerst even kijken of er nog koffie is?'

         Hij kijkt me wazig aan, wil weglopen maar ik vraag hem even naar het scherm te blijven kijken. `Je hebt nog niet half de kracht van dit systeem onder ogen gekregen.'

         Een van de sterke punten van de software die het Web toegankelijk maakt, is de mogelijkheid om wegwijzers als het ware te bewaren. Interessante plekken op het net kunnen met een soort elektronische bladwijzer worden vastgelegd, waardoor een volgende keer de hele omweg langs indexen en verwijzingen overgeslagen kan worden en een druk op de knop voldoende is om de bestemming te bereiken.

         `We gaan naar de Trojan Room Coffee Machine. Vraag niet wat het is, kijk.' Klik. Op het scherm verschijnt binnen dertig seconden een kleine zwart-wit foto van een glazen koffiepot die half gevuld is. `Verdomd, er is nog koffie.' De verwarring slaat weer toe bij Frans. Dit moet meer zijn dan een plaatje van een koffiepot, maar wat?

         De foto is zojuist opgehaald uit het computerlaboratorium van de universiteit in het Engelse Cambridge. In de keuken van het lab hebben de technici een digitale fotocamera geplaatst die iedere tien seconden een opname van de koffiepot maakt. Voor de medewerkers van het lab is dat erg handig. Ze kunnen voorkomen dat ze tevergeefs naar de keuken lopen door op hun beeldscherm de actuele foto uit de keuken op te vragen. En aangezien het bij Internet niet meer uitmaakt of informatie lokaal beschikbaar is of van de andere kant van de wereld gehaald moet worden, hebben ze het systeem maar meteen beschikbaar gesteld aan de hele netbevolking.

         `Tering. Dit is gaaf. Dit is pas echt gaaf.' Zoals iedereen die overdonderd wordt, heeft Frans nauwelijks woorden ter beschikking. Zijn verbazing amuseert me. Hier staat iemand die redelijk goed op de hoogte dacht te zijn van de mogelijkheden van datacommunicatie. Hij is het levende bewijs dat de ontwikkeling van de techniek veel sneller gaat dan de meeste mensen zich kunnen voorstellen.

         Want het gaat natuurlijk helemaal niet om de koffiepot, evenmin als het gaat om een monument voor de Berlijnse Muur. De koffiepot toont alleen maar aan wat de techniek mogelijk maakt. De Trojan Room Coffee Machine laat zien dat Internet veel meer is dan een gigantische verzameling informatie: het blijkt ook een waarnemingsinstrument te zijn. Wat met een koffiepot kan, kan met tal van andere toepassingen. De vraag is natuurlijk alleen met welke. Het antwoord daarop is niet eenvoudig te vinden. Natuurlijk schieten er onmiddellijk obligate toepassingen door het hoofd zoals bewaking, maar daar zal het niet bij blijven.

         Bij de uitvinding van de televisie kon niemand vermoeden dat het instrument nog eens gebruikt zou worden om de halve wereldbevolking `live' getuige te laten zijn van het bombardement op Bagdad. Ondanks het feit dat iedereen inmiddels gewend was aan beelden van bombardementen, hakte die ervaring er bij de meeste kijkers stevig in. Niet alleen vanwege de beelden maar vooral door de beleving van het moment. Het besef hetzelfde beeld te zien als de potentiële slachtoffers bezorgde de kijker rillingen. Het `live'-gevoel blijkt een belangrijke belevingsfactor. Televisiestations spenderen fortuinen om aan die drang te kunnen voldoen. Via Internet blijkt een soortgelijk gevoel oproepbaar. De foto van de koffiepot is alleen maar interessant omdat we weten dat het een actueel beeld is.

         De redelijk stompzinnige koffiepot heeft daarmee voor de Internet-gebruiker dezelfde waarde als het eerste zinnetje dat ooit door Edison op een geluidsdrager werd vastgelegd: `Mary had a little lamb'. Het blijkt mogelijk om redelijk individueel en op een moment dat het de gebruiker schikt naar iets te kijken. Met andere woorden, de koffiepot doorbreekt de macht die de gevestigde media al decennia lang bezitten: de macht om te bepalen wat de kijker te zien krijgt en wanneer. Overigens is de koffiepot niet altijd zichtbaar. Soms is de kan ten tijde van de opname net weggehaald en in de nachtelijke uren is het licht in de keuken meestal uit. Dan is er niet meer te zien dan een zwart vierkantje.

         Nu is een koffiepot nog geen Golfoorlog en een zwart-wit foto nog geen live televisie. `Maar dat is een kwestie van tijd,' zegt Frans. `Als dit kan, wordt het vanzelf mogelijk straks videobeelden binnen te halen.' Hij glundert weer alsof we zojuist de top van een berg hebben bereikt en uit kunnen kijken over een onbekend landschap. Het panorama is er maar we hebben nog geen idee van hoe het er van dichtbij uitziet.

         `We praten niet over straks, we hebben het over nu. Ik zal je wat laten zien. Ga eerst maar even koffie zetten.' Terwijl Frans in de keuken rommelt, ga ik naar Carlsbad, een kustplaats in Californië, waar de computerprogrammeur Ron Britvich een aardig staaltje techniek vertoont als service aan surfers. En dan hebben we het over echte surfers en niet over netsurfers.

         `Vergeet de weerberichten. Kijk zelf hoe de branding er uitziet. Iedere tien minuten maakt een camera een korte video-clip van de zee, belt het Internet en zendt het bestand het net op. De eerste die een dolfijn of haai op het filmpje ziet en me een e-mail stuurt, ontvangt een prijs.'

         Het is dus mogelijk om via Internet bij iemand die op duizenden kilometers afstand woont, uit het raam te kijken. Weliswaar niet live, omdat er een vertraging is van maximaal tien minuten, maar het komt aardig in de buurt. Een klik is voldoende om de clip naar mijn computer te sturen. Naast een computer is er echter ook een flinke dosis geduld voor nodig.

         In vergelijking met tekst of een plaatje omvat een video-clip een enorme hoeveelheid gegevens, oftewel enen en nullen. De Internet-verbindingen zijn wel snel genoeg om die beelden in hoog tempo door te zenden, maar de bottleneck bevindt zich op het allerlaatste stukje: tussen de eigen computer en de dichtstbijzijnde host.

         De meeste Internetcomputers staan in contact met elkaar via snelle tot supersnelle verbindingen. Het gewone telefoonnet waar de particulier gebruik van maakt, is echter verre van snel: het is een elektronisch landweggetje waar slechts met horten en stoten over kan worden gereisd. Wie gebruik wil maken van dergelijke geavanceerde Internetmogelijkheden moet dus vooral geduld hebben.

         Als Frans een minuut of zeven later uit de keuken terugkomt met twee gevulde koffiemokken, is de clip net overgezonden. Op het scherm verschijnt een beeldje ter grootte van een luciferdoosje. Gedurende acht seconden is in grauwe kleuren de branding voor de Californische kust te aanschouwen. Voor de verwende televisiekijker is dat helemaal niks. Het beeld is veel te klein en de kwaliteit laat te wensen over, maar Frans en ik slaan ons niettemin jubelend op de knieën. `Te gek, te gek.'

         Wat met beeld kan, kan ook met geluid. Een kwartier later schalt in hi-fi stereo het openingslied van het wereldkampioenschap voetbal door de kamer. Zo van de Web-server geplukt die alle informatie over de World Cup '94 verschaft. Of had moeten verschaffen, want hoewel er bij aanvang van het kampioenschap gesteld werd dat voortdurend de meest actuele gegevens toegevoegd zouden worden, bleek dat in de praktijk niet altijd te gebeuren. Maar dat valt wellicht onder de sectie kinderziektes.

         Er is nog meer muziek te vinden op het Web. Zo zijn er bijvoorbeeld databases van groepen waarin niet alleen songteksten, deelnemende muzikanten en ritsen foto's te vinden zijn, maar ook fragmenten van nummers.

         Wat met muziek kan, kan ook met ander geluid. Voor de laatste demonstratie neem ik Frans via het beeldscherm mee naar de technische universiteit Twente waar een zogeheten Esperanto-server staat opgesteld.

         Op het scherm verschijnt een gestileerde tekening van een huis- annex werkkamer. `Klik met de muis op een van de voorwerpen om de uitspraak te horen.' Ik klik op de hond. Even is het stil, maar dan klinkt uit de luidsprekers: Hundo.

         Frans grijpt de muis en klikt in hoog tempo voorwerpen aan. Steeds klinkt uit de boxen de bijbehorende uitspraak. Hij kijkt me aan en zegt: `Weet je wat dit betekent?' Ik knik.

        

         De toepassingen van het Web lijken onbegrensd. Zo wordt het bijvoorbeeld gebruikt als middel om jezelf voor te stellen aan de wereld. Veel netbewoners plaatsen hun foto en andere persoonlijke zaken op het Web. Zo'n verzameling persoonlijke informatie wordt een Home Page genoemd. Een home page is voor de netgebruiker wat het visitekaartje is voor de zakenman: een manier om te laten zien wie of wat je bent. Deze cultuur van home pages heeft inmiddels een grote vlucht genomen en het Web wordt daarmee een soort krankzinnige catalogus van de wereldbevolking.

         Ondertussen groeit het Web in een onvoorstelbaar hoog tempo. De maandelijkse lijst van toegevoegde diensten wordt steeds langer. Instellingen en bedrijven gebruiken de geavanceerde mogelijkheden als indrukwekkende elektronische visitekaartjes. Zo wordt er druk gewerkt aan de gedeeltelijke ontsluiting van de Encyclopedia Brittanica via het Web. Het Web biedt namelijk ook de mogelijkheid om informatie op trefwoord te zoeken.

         Makelaars en projectontwikkelaars gebruiken de grafische mogelijkheden om hun plannen uiteen te zetten. Het Russische netwerkbedrijf Relcom bijvoorbeeld heeft speciale pagina's ingericht over een nieuw te bouwen kantorencomplex in Moskou. Het bedrijf hoopt op die manier Westerse investeerders te interesseren.

         Uitgevers en andere gevestigde media hebben het Web inmiddels ook ontdekt. De BBC verspreidt via het Web programmagegevens. In Nederland kwam de VPRO als eerste omroep een eigen server, nog geen jaar later gevolgd door de rest van Hilversum. De Amerikaanse krant San Francisco Examiner brengt speciale servicepagina's uit op het Web. Ten tijde van het Woodstock-herdenkingsfestival konden op deze manier bijvoorbeeld actuele kleurenfoto's van het festivalterrein worden opgevraagd.

         Overigens hebben de uitgevers daarbij wel het probleem dat het gebruik van het Web gratis is. Bovendien bepaalt de gebruiker zelf de opmaak. Iedereen kan zelf kiezen welke lettertypes er op het scherm komen. Dat beperkt de vormgeving van de pagina's ernstig, omdat immers nooit duidelijk is hoe de software van de gebruiker staat ingesteld. Wat bij de een in grote rechte letters op het scherm komt, kan bij de ander als kleine cursieve letters opdoemen. Maar wellicht is ook dat een kinderziekte.

         Net als bijna elk onderdeel van Internet is het overigens vrij eenvoudig om zelf informatie op het Web te plaatsen. Er zijn voortdurend server-exploitanten die azen op informatie om hun eigen systeem zo aantrekkelijk mogelijk te maken, en het is ook geen afgrijselijke klus om een zogeheten Web-pagina op de eigen host-computer te plaatsen en daarmee ter beschikking te stellen aan de rest van de wereld.

         De verwachting is dat particulieren of kleine clubjes dat uiteindelijk ook massaal zullen gaan doen. Een van de gevolgen daarvan zal waarschijnlijk zijn dat er `geheime' plekken gaan ontstaan. Nu worden de meeste servers nog opgenomen in een wereldwijde index, waardoor alle gebruikers in principe de beschikbare servers kunnen opsporen. Voor de servers zelf kan dat een belasting zijn. Sommige pagina's zijn zo populair dat ze tienduizenden keren per dag worden geraadpleegd.

         Er zijn twee oplossingen voor die groeiende vraag: grotere machines plus betere verbindingen, of het aantal bezoekers beperken. Kapitaalkrachtige organisaties zullen het vooral in de eerste oplossing zoeken, terwijl particulieren of kleinere clubjes juist hun toevlucht zullen nemen tot het laatste. Niet alleen uit praktische overwegingen, maar ook vanuit een hang naar underground-achtige activiteiten die op het net nu eenmaal sterk aanwezig is. De `geheime' plaatsen van het net blijven dan wel openbaar toegankelijk, maar de reiziger moet wel over het juiste elektronische adres beschikken om ze te kunnen vinden. Een van de voorspellingen is dat dergelijk gedrag zal leiden tot een bloeiende subcultuur waarin mensen op het net web-adressen uitwisselen alsof het gaat om gewilde verzamelobjecten of uitnodigingen voor besloten parties.

         Frans is de verwarring inmiddels redelijk te boven en vraagt zich af wat hij moet doen. Hij geloofde ooit in een systeem van onderling verbonden elektronische clubhuizen dat mensen in staat stelt met elkaar te communiceren. De techniek is het clubhuis echter allang voorbijgestreefd. Het enige wat hij kan doen is zijn systeem permanent aan het net koppelen en trachten een nieuwe plaats in cyberspace te veroveren. Zo niet, dan is hij waarschijnlijk over een paar jaar de enige bezoeker van zijn eigen clubhuis.



De snelle groei van het Web is overigens wel reden tot ongerust. In weerwil van wat veel mensen menen is het namelijk niet synoniem voor Internet. Als het netwerk in een televisieprogramma aan de orde komt, worden er steevast Web-pagina's vertoond. Dat is logisch want het oogt nu eenmaal lekker maar daardoor is er geen aandacht voor het meest communicatieve deel van Internet: de newsgroups. Het verschijnsel newsgroups verhoudt zich tot het Web als de kroeg tot een etalage. Via het Web presenteren mensen zichzelf, via newsgroups maken ze kennis met elkaar.

Het zijn de newsgroups die het net laten leven. Het is de plek waar contacten worden gelegd, liefdes ontstaan en ruzies worden uitgevochten. Het kenmerk van deze groepen is dat ze mensen met elkaar verbinden die anders nooit onderling contact zouden hebben. Newsgroups maken van Internet ene netwerk van mensen, in plaats van een netwerk van computers.

Sommigen beschouwen het Web als de dood in de pot voor de newsgroups. Weliswaar is het mogelijk om via het Web op informatie te reageren en zelfs de newsgroups te volgen maar echt uitnodigend is dat niet. De cultuur van het Web is er niet een van onderlinge communicatie en de software die voor het Web beschikbaar is, springt op een onhandige manier met het verschijnsel om. Het consumeren van informatie verdringt de neiging om zelf iets te melden.

De eventuele teloorgang van de discussiegroepen is om een aantal redenen verontrustend. De newsgroups vormen gezamenlijk het meest anarchistische - want oncontroleerbare - deel van het net. Homepages kunnen in kaart gebracht worden en eventueel permanent verwijderd, newsgroups nauwelijks. De stroom berichten is zo massaal dat het praktisch onmogelijk is om daar censuur over uit te oefenen. Het enige wat mogelijk is, is het totaal bannen van bepaalde newsgroups zoals bijvoorbeeld alt.sex.fetish of alt.binaries.sounds.erotica. Via die laatste groep verspreiden mensen geluidsfragmenten van hun eigen sexuele belevenissen.

  Met de commercialisering van het net neemt de neiging tot censuur toe. De computerfirma IBM, een van de deelnemers aan de race om het net toegankelijk te maken voor massaconsumptie, heeft reeds geopperd dat dergelijke newsgroups in de toekomst geweerd moeten worden.

Door voortdurend de nadruk te leggen op het Web bestaat de reeele kans dat de newsgroups worden gemarginaliseerd. Voor censors is dat het meest wenselijk.

En wat voor de newsgroups geldt, gaat ook op voor de `live' babbelboxen op Internet: de zogenaamde IRC-kanalen. Op ieder moment van de dag `praten' daar een paar duizend mensen met elkaar op over een breed scala aan onderwerpen, verdeelt over duizenden `kanalen'. Dat `praten' geschiedt door het intypen van teksten die vervolgens door alle anderen die op hetzelfde kanaal zitten gelezen kunnen worden. Deze communicatie dreigt de laatste tijd verdrongen te worden door een veel nieuwer snufje: de echte babbelbox. Technisch is het mogelijk om met elkaar een soort echte telefoongesprekken te voeren via IRC. In plaats van het toetsenbord wordt dan een microfoon en een luidspreker gebruikt. De euforie over deze toepassing is groot. Het is immers grappig om tegen lokaal telefoontarief met iemand aan de andere kant van de wereld te praten. Maar hier gaat hetzelfde op: de gesprekken vinden slechts plaats tussen twee personen. Het maakt van IRC een cafe waar louter stelletjes afzonderlijk aan tafels in gesprek verwikkeld zijn. Niet echt het toppunt van saamhorigheid. Terwijl het net ooit zo fantastisch leek omdat het een ontmoetingsplaats was voor onbekenden.



    



WOW! A line!
E-MAIL - HOMEPAGE 1.0 (1996) - HOMEPAGE 2.0 (1997) - HOMEPAGE 3.0 (1998) - LIVE WEBCAM - MAILINGLIST