Prettig grijs
“Bij ons in het Westen is het altijd zwart of wit, hier is niets zo absoluut, alles is meer grijs,” verklaarde Wu, een Australische tennisleraar die in 1970 in Vietnam werd geboren, na de overwinning van de communisten vluchtte en nu na dertig jaar voor het eerst zijn geboorteland bezocht. “Dat cultuurverschil, daar moet je aan wennen. Maar inmiddels voel ik me hier helemaal thuis.”
Ik sprak hem in een kleermakerij in Hoi An, een toeristentrekpleister waar het wemelt van de kleermakers. In de reisgidsen wordt steevast beweerd dat deze ambachtslieden in staat zijn binnen een paar uur alles na te maken. Zelfs op basis van foto’s uit tijdschriften. Voor een habbekrats.
Laat ik dat eens proberen, dacht ik.
Ik scheurde op de hotelkamer een bladzijde uit de GQ die ik had meegenomen. Er stond een foto op van een linnen pak uit de nieuwe zomercollectie van Gucci. Vervolgens toog ik naar de kleermaker die in de reisgidsen als beste werd aangemerkt.
De kleermaker mr. Xe lachte toen ik de dubbelgevouwen pagina uit mijn broekzak tevoorschijn haalden. “Ja, dat kunnen we wel maken.” Voor zestig dollar.
Toen ik zei dat het vandaag nog af moest omdat ik weer verder reis, betrokken de gezichten even. Maar het kon.
Ik zocht een cremekleurige linnenstof uit en werd achterop een brommer naar een atelier vervoerd waar me de maten werden genomen.
Om half vijf kon ik terugkomen. Het was nu elf uur in de ochtend.
Toen ik die middag op de afgesproken tijd binnenstapte lachtte mr. Xe verontschuldigend. Nee, het was nog niet klaar. Over een uur of anderhalf pas.
En inderdaad toen was het er. Ook Wu zat er weer. Ik dacht dat hij tot de familie behoorde maar dat bleek een verkeerde veronderstelling. “Ik ben net zo’n toerist als jij en twee maanden op vakantie in Vietnam. Drie weken geleden stapte ik hier binnen, bestelde een hele garderobe en bleef hangen omdat ze het niet op tijd af kregen. Eigenlijk zou ik morgen terug gaan maar de eigenaar heeft gevraagd of ik nog wil blijven. Ik vind het fascinerend, ik ben helemaal opgenomen en leer de taal en het leven hier kennen. Bovendien ben ik nogal een modegek en voel ik me hier in mijn element tussen al die stoffen.” Dat laatste was wel overduidelijk. Wu was met stip de best geklede man die ik in Vietnam tegen ben gekomen. Maar bovenal was het een extreem goede verkoper, een van de redenen waarom de kleermaker hem graag zag blijven.
Ik paste de broek, het jasje. De kledingstukken zaten als gegoten. Maar met het Gucci-pak van de foto had het niet veel van doen. Ik vroeg of ik de foto uit de GQ nog eens kon bekijken maar die bleek nergens meer te vinden.
Dat voelde eigenlijk wel goed. Ik ben een label-junkie en de verhalen over het gemakkelijk en goedkoop namaken staken me eerlijk gezegd altijd een beetje. Die labels zijn niet alleen maar namen, ze zijn ook een garantie voor kwaliteit en originaliteit. Het naamakverhaal voelt alsof je trots een nieuwe cd laat zien aan iemand die reageert met “o, die heb ik net van Kazaa gehaald”.
Dus heb ik nu een mooi linnen zomerpak van een Vietnamese kleermaker maar hoef ik me geen teveelbetalende loser te voelen als ik straks thuis de garderobekast opentrek waar de Italiaanse labels hangen.
Of zoals Wu het ziet: in Vietnam is de uitkomst nooit zwart of wit maar altijd grijs. Of creme.