Tatoeages en flitspalen
Deze zomer reed ik 2000 kilometer vanuit het vroegere einde van de wereld, Finisterre, naar huis. Dat is, de rustpauzes niet meegerekend, 20 uur voor je uit kijken op de snelweg. Dan zie je niet zo heel veel, alles wat de moeite waard is raast voorbij, maar twee dingen vielen me op.
![]()
Vroeger, toen ik nog onnadenkend een zondig leven leidde, reed ik op dat soort afstanden vaak te hard. En dan bedoel ik echt te hard, niet zo maar 10 of 15 kilometer. Nu doe ik dat niet meer. Sterker nog: ik vind hard rijden stom. Om eerlijk te zijn: een torenhoge boete van de Zwitserse justitie heeft me dat besef ooit hardhandig bijgebracht maar ik meen dat de meningsverandering ook andere oorzaken heeft.
Mensen die hard voorbij scheuren hebben iets sneus, ze komen iets tekort, in ieder geval tijd, denk ik als ik ze voorbij zie jakkeren. Dat wil zeggen voor zo ver ik überhaupt over andere weggebruikers nadenk. Want dat is al snel levensgevaarlijk. In de tijd dat ik beroepschauffeur was, nog langer geleden dan vroeger, heb ik het afgeleerd. Zo gauw je over auto’s gaat denken als personen ontstaan er gemakkelijk conflicten. ‘Wie denkt die gast wel niet dat hij is? Ik zal m eens…’ En dan gaat het mis.
Andere auto’s moet je zien als objecten, even levenloos als lantaarnpalen, die bewegen maar niets bevatten. Dat is beter voor je gemoedsrust. Niemand ergert zich aan lantaarnpalen. Mensen die boos worden op andere weggebruikers kunnen – beter – geen auto rijden.
Maar wat me echt opviel onderweg was iets heel anders. 2000 km lang heb ik me strikt aan de maximumsnelheid gehouden. En ik werd amper ingehaald door snelheidsduivels. Natuurlijk passeerden er wel auto’s maar op een enkeling na geen met 30 of 60 kilometer te hard. Dat was voorheen anders. Dan kwam er regelmatig iemand voorbij van wie je dacht ‘he Verstappen’.
De verklaring voor die plotselinge gedragsverandering lijkt me simpel. Als je tegenwoordig in het buitenland geflitst wordt valt een tijd later de boete op de mat. Er is geen ontsnappen aan. Ik weet, mensen hebben een bloedhekel aan flitsers, maar dat komt omdat het apparaten zijn die werken.
Ik zou nu een heel verhaal kunnen houden over mensen die altijd vinden dat er ‘keihard’ opgetreden moet worden – tegen anderen – en hun rechtevenredig grote afkeer van flitspalen, maar daar is dit stukje niet voor bedoeld. Er wordt minder hard gereden, merkte ik. ‘Betutteling’, zoals onze VVD-politici graag regels noemen waar ze geen trek in hebben, werkt.
Iets anders wat me opviel is dat je geen stickers meer op auto’s ziet. Helemaal niet meer. Dat komt vast doordat de mens in het immer voortschrijdende evolutionair proces heeft geleerd dat autostickers niet zo tijdelijk zijn als ze ogen. Haal een sticker weg en de verkleuring van de autolak blijft. Misschien ook dat de automobilist nu minder dan dertig jaar geleden de behoefte heeft om zich met stickers uit te drukken. Daar zijn inmiddels zoveel andere middelen voor. De tattoo heeft wat dat betreft de plaats van de sticker ingenomen.
Wat ook zou kunnen is dat de sticker verdwenen is omdat het landensymbool NL, GB, I, D, nu op het nummerbord zit, in plaats van als losse sticker op de auto. Want ook wat dat betreft zijn stickers als tattoos, als er eenmaal een ergens zit, volgen er meer. Ik ken veel mensen met tattoos en veel zonder, maar ik ken maar weinig mensen met slechts 1 tattoo. Al hou ik daar geen statistisch onderzoek van bij. En je komt er niet achter door duizenden kilometers al peinzend over de snelweg te rijden.
Tatoeages en flitspalen. Misschien zit het toch anders dan ik denk. Misschien is hardrijden gewoon niet meer in de mode.