Bij de kassa

“Je moet er echt heen gaan. Ze hebben hartstikke veel. Spaans bier, biogroenten, vegaspul. En… stervensgoedkoop,” zei de vriendin. Haar ogen twinkelden. Goedkoop is in dit land een exquise eigenschap, zoals in andere culturen het begrip kwaliteit, of handgemaakt.
Dus ik ging er heen. Op Zuid, waar ik ook al nooit kom. Het was een grote supermarkt, ruim opgezet met enorme schappen en grote voorraden. Een winkel als een magazijn. Dat was misschien wel gedaan om de goedkoop-factor te benadrukken. Alsof je de spullen zo zelf uit de fabriek haalt, zonder de tussenpersoon die met z’n strijkstok alle goederen langs gaat en de prijzen opdrijft.
Ik ging winkelen, al leek het meer hamsteren. Dozen bier, een grote pot olijven, kaas in 7 soorten. Als producten goedkoop zijn kun je er maar beter veel van kopen, leerde ik van een tante die met gemak 6 kilometer omfietste om een dubbeltje te besparen op de margarine.
Er stonden lange rijen bij de kassa’s. Ik keek om me heen. Dit was een andere buurt dan de mijne. Iedereen in de rij had weinig boodschappen, bij het afrekenen werd kleingeld uit de zakken opgediept en afgepast. Ik keek in mijn wagentje. Was dit niet teveel?
De cassière sloeg alles aan maar bij het afrekenen leek het alsof ze de helft vergeten was. Zo goedkoop was het. Ik pakte mijn buit, het voelde echt als buit, in. Dat ging wel wat onhandig want er was amper ruimte bij de kassa. De aankopen van de volgende klant werden gewoon doorgeschoven tussen mijn spullen. Ik verhoogde het tempo, snel alles in de tassen. Ik voelde me ook ongemakkelijk met zoveel boodschappen tussen mensen die zo weinig kochten.

Bij het weglopen zag ik de pot olijven die ik had gekocht nog op de kassaband staan. De vrouw na mij stopte de pot in haar tas.
Was dat nou echt mijn pot, vroeg ik mezelf af, terwijl ik wegliep en de hengsels van twee volle boodschappentassen door mijn vingers sneden. En daarna kwam de gedachte op: had ze het expres gedaan? Had ze ingeschat dat ik het niet zou merken? Moest ik mijn tas controleren? Haar aanspreken?
Ho! Ho! maande ik mezelf. Hou daar mee op. Vage vermoedens en wantrouwen zijn als sneeuwballen die een berghelling afrollen, hoe langer je ze laat gaan, hoe groter en desastreuzer ze worden.
De vrouw passeerde me. Op slippers. Ze was mooi, lang zwart haar bungelde over haar tengere schouders. Ze oogde vermoeid, het soort vermoeidheid dat veroorzaakt wordt door permanente zorgen. Een jurkje van dunne stof bedekte haar lichaam, als een soort vitrage die het beeld verdoezelt maar de suggestie versterkt. Op haar bovenarm een kleine tattoo en aan haar hand een jongetje dat tegelijkertijd vragend en bewonderend naar haar op keek.
Thuis gekomen pakte ik de tassen uit. Al snel kwam de pot olijven tevoorschijn. Gewoon ingepakt dus. Ik voelde me opgelucht maar ook schuldig. Waarom had ik zo slecht gedacht? Was het de onbekende omgeving, de andere mensen, de vooroordelen? Onbekendheid leidt al snel tot wantrouwen, als je jezelf er niet tegen verzet.
Op de bodem van de lege tas zag ik een doosje liggen dat ik niet herkende.
Ik pakte het op. Het was een doosje met pakjes kinderlimonade.
Ik dacht aan de vragende ogen van het jongetje. En voelde mijn wangen en nek gloeien. Als het donker was geweest had ik rood licht gestraald.
Maar wat was dat nou voor winkel?