Aardige mensen

Ik heb een race-fiets waar ik vrijwel nooit op fiets. Ooit gekocht in een opwelling maar al snel ontdekt dat doelloos rondjes rijden niets voor mij is. Dan loop ik liever hard. Ook omdat ik op een fiets als deze steeds denk dat ik er gemakkelijk mee op m’n bek kan gaan. Dat is een kwestie van ervaring. Als jonge tiener was ik lid van een wielrenclub. Racen betekent ook vallen.

Deze week stapte ik er toch op. Het voelde niet goed, zoals je ook wel eens kunt hebben bij het in de auto stappen, dit is een dag om tegen een paaltje aan te rijden. Wat dat is weet ik niet, te slome hersenen, te veel impulsen, zo’n dag dat het zonlicht voelt als een lawine glasscherven en de donkergrijze wolken als een te zware rugzak. Ik reed door de stad, vermeed de tramrails zo goed als mogelijk, stak de Nieuwe Binnenweg over, een 30 km per uur straat waar niettemin veel Verstappen-imitators rondrijden. Er klonk luid geclaxonneer, een rokende automobilist, type sportieve rijder, stak zijn middelvinger op. Hij had moeten afremmen. Bij het volgende stoplicht passeerde ik hem en wist iedere verleiding te weerstaan. Go high, zei Michelle Obama.

Je kunt je hele dag, of zelfs leven, eenvoudig laten verzieken door de horken. Negeer ze zoveel mogelijk en je hebt er bijna geen last van. Ik dacht na over hoe haat werkt, als een vlek op een wit kleed. Je hebt maar een kleine verkleuring nodig om het hele aanzien te verpesten. Dat klinkt vreselijk maar daarom moet je geen wit kleed willen. Verlang niet naar perfectie in zaken waar je geen controle over hebt.

Ineens lag ik op straat. Je hebt wel eens bij een ongeluk dat je alles in slow motion ziet. Dat was nu niet het geval. Het ging zo snel, de val was niet meer dan een flits. Er was een klap, m’n schouder tegen het asfalt, een wang schaafde over het steengruis. Laat het niet te erg zijn, dacht ik nog in een reflex. M’n benen slingerden ergens achter me in de lucht, verstrikt in het frame van de fiets. Ik wilde opstaan maar dat lukte niet. Handen pakten me beet, bezorgde kreten klonken. Alles goed, alles goed?

Een jongen tilde m’n fiets op. Voorzichtig, voorzichtig, riep een ander. Met wat geworstel kwam ik overeind. M’n hoofd voelde groggy. Een man met helblauwe ogen en een zilveren baard keek me aan en pakte me bij de schouders. Niks gebroken? M’n wang zei ik, is die stuk? Hij veegde wat gruis weg. Valt mee, zei hij. Het voelde alsof ik hem al mijn hele leven kende.

Er stonden mensen om me heen. Bezorgd. Ik wilde alleen maar weg, voelde me beschaamd. Hoe genant was dit, daar als een hulpeloze staan, middenin de stad.

Ik pakte m’n fiets en wist wat er gebeurd was. De voorrem blokkeerde toen ik vaart wilde minderen voor het stoplicht. Direct was het achterwiel omhoog gekomen en sloeg ik over de kop.

Ik dankte iedereen, stelde ze gerust, alles goed, en reed weg, m’n hoofd nog duizelig, m’n wang gloeiend en een steek in m’n schouder.

Een paar minuten later kwam ik aan waar ik moest zijn. Ik liep naar binnen, moeilijk. De winkel was leeg. Achter de kassa staarde een winkelbediende naar een computerscherm. Ze keek niet op of om. Ik ging langs de schappen maar kon niet vinden wat ik zocht. Dat hebben we niet, zei het meisje toen ik vroeg naar het product. Ineens voelde ik me alleen, verlaten. Haar ongeïnteresseerdheid voelde wreed, alsof ik verwachtte dat ze zou weten wat me net was overkomen. Maar ook omdat ik dacht aan de behulpzamen en hoe snel dat weer verdwenen was.

meeuw

Een paar dagen later liep ik over de Oude Binnenweg. Er klonk een klap boven me en een zilvermeeuw stortte ter aarde. Tegen een ruit gevlogen. De vogel krabbelde enigszins op en ging in nesthouding op de straatstenen zitten. Winkelend publiek stopte en schaarde zich om hem heen. Of het dier nog kon lopen of vliegen was onduidelijk. Zijn snavel ging snel open en dicht zonder geluid te maken. Hij is in shock, zei iemand. Daar leek het inderdaad op. Ik vroeg me af of ik de dierenambulance zou moeten bellen en of die dan zouden komen. Voor een duif komen ze niet. All animals are equal, but some are more equal than others.

Een jongen liep op de vogel af en sprak sussende woorden, zoals je een klein kind toespreekt. De meeuw kwam overeind en begon voorzichtig rond te stappen. Een vrouw vertelde tegen haar man hoe erg ze het vond, dat dierenleed. De man beaamde dat en zei toen “maar ze horen hier ook niet”. Sommige mensen zijn graag bezig met te bepalen wie of wat waar hoort. Ik overwoog even een verhaal af te steken over natuur in de stad maar zag er toch maar vanaf. De man bedoelde het vast ook niet verkeerd.

Een vrouw wierp een stukje brood, en nog een. De meeuw had geen trek. Keek rond met zijn felle ogen. Misschien bedacht hij dat je wel veel verhalen hoort over hoe asociaal, wreed en dergelijke, mensen zijn maar hoe het dan toch kan dat iedereen zo lief doet? Voor een meeuw als hij, een van de meest verafschuwde stadsdieren.

Ik liep verder, met een merkwaardig gevoel van ontroering en dat niet alleen vanwege de zielige meeuw. De mens mag dan de planeet naar de ratsmodee helpen, maar mensen zijn de meest behulpzame wezens die we kennen. They go high.

Leave a Comment

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie gegevens worden verwerkt.