Kunst in Parijs
Een nieuwe tentoonstelling in Palais de Tokyo is meestal een goed excuus om naar Parijs af te reizen. Zo je daar al een excuus voor nodig hebt. Ik ken geen ander gebouw dat zelf zo onderdeel is van de tentoonstellingen die het toont. Dat komt doordat de kunstenaars en curatoren met het pand mogen doen wat ze willen. Bouwen, breken, slopen. Althans die indruk krijg je. Wat er ook voor zorgt dat de ruimtes die je bezoekt nooit hetzelfde zijn. Voeg daarbij dat het immense complex een soort doolhof is en je begrijpt dat je ondergedompeld wordt.

Een van de mooiste ervaringen die ik er ooit had, was laat op een zaterdagavond bij een weer gigantische overzichtstentoonstelling met een duizelingwekkende hoeveelheid werken. Het was na 23:30 – het Palais is open tot 00:00 – en de suppoosten liepen achter de laatste bezoekers aan om het gebouw leeg te krijgen. Een bijzonder gezelschap, in uitgaanskledij, dat met zoveel haast als de vereiste coolness toeliet door de betonnen ruimtes slenterde en nog zoveel mogelijk probeerde te zien. Alsof ik in een scene van La Dolce Vita was beland.
Dit keer was de stemming heel anders. Anne Imhof heeft met Natures Mortes het Palais veranderd in een rauw complex dat nog het meest doet denken aan een rouwcentrum voor de wereld. Ineens wist ik weer waarom unheimisch een Duits woord is. Letterlijk gillende machines, industriële duikplanken zonder zwembad, een concertzaal zonder publiek of band, een compleet gestript gebouw, er lopen bezoekers rond maar het voelt alsof je als urban explorer door een verlaten en vervallen eigentijdse ruïne dwaalt. Post-apocalyptische punk.
De tentoonstelling krijgt lovende recensies, aanvankelijk tot mijn verbazing maar nu de tijd verstrijkt merk ik dat de ervaring in me rijpt en steeds beter wordt. Niet alles wat goed is, herken je meteen.
In Fondation Cartier, een zeer aangename expositieruimte die van een heel andere orde is, bezocht ik Cherry Blossoms, de tentoonstelling van nieuwe werken van Damien Hirst. Vooraf leek het een ideaal trio: een favoriete tentoonstellingsruimte, favoriete kunstenaar en favoriete bloesem tegelijk. In de praktijk pakte het helaas wat minder bevredigend uit.
Hirst probeert Van Gogh-achtige schilderijen te maken met de techniek van Jackson Pollock. Hij heeft de verf tegen het doek gesmeten. Misschien wel omdat een jaar of tien geleden met behulp van AI-software werd ontdekt dat die twee meesters qua techniek dicht bij elkaar staan. En je kunt ook nog beargumenteren dat hij voortborduurt op zijn steriele stipjeswerken en de wreed stervende vlinders die hij eerder in Tate Modern toonde. Misschien past dat allemaal in het onderzoek naar schilderkunst dat hij zegt te doen.

Het eindresultaat deed me niettemin weinig. Ik miste de sensatie, in de zin van beleving, die ik voelde bij zijn eerdere werken. De rijk met clichés gevulde begeleidende folder hielp ook al niet. Ik zag er niet meer in dan de ‘zoek de verschillen’ plaatjes uit oude kindertijdschriften want zoals je ze op de foto ziet zo waren ze ongeveer allemaal. En betrapte mezelf op de valse gedachte dat Hirst, na Treasures from the Wreck of the Unbelievable in Venetië, weer een manier heeft gevonden om veel geld te verdienen want de in totaal 30 doeken uit deze serie zullen wel gretig aftrek vinden onder verzamelaars die graag grote namen bezitten.
Net nadat ik dit opschreef, las ik dat Hirst gedurende de coronacrisis 17,5 miljoen euro aan staatssteun ontving maar niettemin 65 medewerkers ontslagen heeft. Het is zo lekker om in m’n eentje te werken, zei hij nog in de folder.