Ontdekkingsreis door het platteland

Twee jaar geleden begon ik aan het Pieterpad. Ik ben destijds tot halverwege geraakt. Dit jaar staat de andere helft op het programma.

Ik moest deze week terugdenken aan de gedachten die ik destijds opschreef omdat het over het platteland gaat. Het deel van Nederland dat zich deze week bij de verkiezingen zo liet gelden. Hierbij de eerste wandeldag uit het nooit eerder gepubliceerde verslag,

Zaterdag 5 juni.

De zomer van 2021 stelde zichzelf uit, op zoveel verschillende manieren. De kou en grijsheid hield aan tot eind mei, toen het weer plots omsloeg van 12 naar 25 graden. In mijn garderobekast hing de zogeheten tussenkleding, die je normaal door de lente draagt, ongebruikt aan de hangers. Dunne jasjes, vestjes, hoodies. Ze zouden het daglicht dit jaar niet meer zien.

De pandemie was al net zo halsstarrig. Door de grauwheid van het weer, het eeuwige binnenzitten, zwol het verlangen naar verlichting en vrijheid maar het was onduidelijk of die zouden komen. De stilstand van de avondklok kon duren, de grenzen konden gesloten blijven.

Ik browsede door sites met vakantiehuizen in eigen land maar aan de beschikbaarheid en tarieven te zien was ik niet de enige. Dan maar thuisblijven. Ik stelde een lijst op met onderhoudsklussen – muren verven, berging opruimen en andere gruwelijkheden – die ik deze zomer zou kunnen doen, want als niet nu, wanneer dan wel? Zucht. Ik voegde de todo list toe aan de folder getiteld ‘Later”, het magazijn van te enthousiaste plannen.

Ineens was er de inval. Het Pieterpad. Bijna 500 kilometer van het Hoge Noorden naar het Diepe Zuiden. Dát moest het worden. Ik bestudeerde de route. Zesentwintig etappes van rond de twintig kilometer. In een keer achter elkaar zou niet lukken maar in etappes van steeds twee dagen, dat moest kunnen. Ik zocht naar overnachtingsmogelijkheden. Dat werd teveel gedoe en te kostbaar. Reserveren en plannen, twee zaken waar ik een afkeer van heb, misschien omdat het m’n carpe diem gevoel teveel smoort. Al pluk ik eerlijk gezegd zelden de dag. De dag stort zich meestal ongecontroleerd over me uit als een grabbelton die omgekeerd wordt en als ik geluk heb stik ik niet in de lawine.

Ik ging naar een webshop voor kampeerspullen en bestelde een hele uitrusting uit de sectie Trekking. Nooit gedacht dat ik nog eens zou gaan kamperen. De laatste keer was jaren terug geweest in Frankrijk. In de nacht had het zwaar geonweerd, met een inslag die m’n trommelvliezen verrekte. ‘s Ochtends bij het uit de tent kruipen was er plots de brandweer met kettingzagen die voorzichtig een omgewaaide boom verwijderde. Die bungelde boven de tent. De val was slechts gestopt door de stevige takken van een andere boom. Ik besefte dat ik mijn leven aan een boom te danken had. Ik knuffelde de stam, pakte de tent in en besloot nooit meer te kamperen.

Maar goed, nu het leven zo plat geslagen was, was dit een tijd voor grote omwentelingen, innerlijke veranderingen, indrukwekkende doelen. Op de site van Pieterpad bestelde ik de wandelgids. Terwijl ik eigenlijk nooit meer van papier lees. Nog zoiets.

De uitrusting arriveerde, ik maakte een paar proefwandelingen met bepakking en trok naar Groningen. Naar Pieterburen, een dorp zo afgelegen dat je er alleen per bus kunt komen. Op het station van Winsum stonden nog wat andere wandelaars op de bus te wachten. Gelukkig niet teveel. Bij de voorbereidingen had ik gelezen dat dit jaar een recordaantal wandelaars het Pieterpad loopt. De lockdown brengt ons kennelijk allemaal op dezelfde originele ideeën maar ik had geen idee hoeveel ik me moest voorstellen bij recordaantal. Twintig? Honderd? Duizend? Tienduizend?

In gedachten zag ik een karavaan door het lage land trekken, als krijgsgevangenen van de pandemie. Een bericht dat het aantal busdiensten verdubbelde in verband met de drukte stelde me gerust. De bussen zouden om het uur gaan rijden, in plaats van om de twee uur. In het noorden is een groep van tien al een invasie.

Pieterburen bleek een echt vertrekpunt, zoals een haven of vliegveld dat is. Richtingaanwijzers, grote borden met aanmoedigingen en verwachtingen, souvenirs, herbergen. Op de terrassen mensen met wandelschoenen en op de wangen blossen van opwinding. Het voelde alsof je in een dorp aan de voet van een berg staat en iedereen zich op maakt voor de tocht naar boven. Dat was natuurlijk in zekere zin ook zo. Het eindpunt is de 171 meter hoge Sint Pietersberg en de wandelroute is een zeer lange, zeer langzame beklimming die zich meer horizontaal dan verticaal uitstrekt. Een kelner toonde zich bereid een foto te maken bij het startbord voor het cafe in de Hoofdstraat, aan zijn routine te merken was het niet de eerste keer.

De route begint bij een kerk uit 1425. De Petruskerk, hoe toepasselijk, met een uitnodigend bordje het interieur en de tuin te bekijken. Dat doe ik vluchtig want de honger naar kilometers is te groot. Binnen is een preekstoel te zien met houtsnijwerk uit de 18e eeuw. Er zijn onder meer beelden van naakte vrouwen te zien, iets dat ik niet verwacht had in het hoge, strenge noorden. Het zal niet de eerste keer zijn dat mijn verwachtingspatroon aan gruzelementen valt. En niet de laatste keer dat ik een kerk langs de route bezoek. Later blijkt dat het Pieterpad langs vele kerkjes voert, vaak nog veel ouder, en soms zijn het dankbare schuilplaatsen. Zo zijn ze misschien ook bedoeld. De route volgt paden die eeuwenoud zijn. Ik begin me te realiseren dat dit ook een soort route naar Santiago de Compostela is, maar dan een Hollandse versie, geen god, geen pelgrims maar wel zoekenden.

Net buiten Pieterburen bestaat het pad uit betonplaten die als dominostenen achter elkaar zijn gelegd. Links een water, rechts jonge aardappelplanten die uit de ruggen op het land groeien. Ik vraag me af hoe lang het geleden is dat ik een aardappelplant zag, niet wetende dat er de komende weken niet aan te ontkomen zal zijn. Nederland is een aardappelland leer ik. Dat wist ik wel zo half maar omdat ik opzoek hoe aardappels eigenlijk geteeld worden, ontdek ik dat zestig procent van alle geëxporteerde pootaardappelen ter wereld uit Nederland komt. Dit kleine land produceert zo’n idiote hoeveelheid voedsel. Nog geen kilometer gelopen en er begint al zoveel te schuiven in mijn hoofd.

In de verte zie ik een wandelaar opdoemen die in tegenovergestelde richting loopt. Het stipje dat zweeft boven de velden wordt groter en sneller dan gedacht staat hij tegenover me op het pad. Ik schat hem ergens in de zestig, zwarte wandelkleding, een stok, rugzak, een grijze krullenbol, een gebruinde kop waarop een glimlach straalt. Hij knikt naar het dorp achter me. Is dat Pieterburen? Jazeker. Wat nu, zegt hij vertwijfeld. Alsof hij een cadeau heeft uitgepakt dat tegenvalt. Pieterburen is natuurlijk ook geen cadeau, de eindbestemming evenmin. De tocht zelf is het cadeau. Komt hij van de Pietersberg? Ja. In een ruk? Hoe lang? Drie weken. Knap. Hij neemt het compliment met een knik in ontvangst, alsof hij verbaasd is over zijn eigen prestatie. We wensen elkaar goede reis. Ik heb medelijden met hem, het avontuur is voorbij.

Even verderop ligt in het vlakke landschap een hoge brug over het water, de Pietebuurstermaar. Stadsmens die ik ben zou ik dit een sloot noemen maar in de gids lees ik dat deze wateren de resten zijn van geulen in het waddengebied. Al deze grond was vroeger de bodem van de Waddenzee, beetje bij beetje veroverd door de bewoners, die heuvels bouwden om droog te blijven in dit vruchtbare land. Ineens wordt alles anders, zoals de magie van kennis vaker werkt. De wuivende aren en grassprieten zijn als golven van een zee die niet meer bestaat. Een branding zonder geruis. De Romeinse schrijver Plinius, die de plek aan het begin van de jaartelling bezocht, beklaagde de bewoners die daar leefden in een gebied van zompige modder dat twijfelde tussen land en zee. In werkelijkheid schijnt het er redelijk goed toeven geweest te zijn voor wie tegen het klimaat bestand was. De mensen gingen er niet voor niets wonen. Er gaat niets boven Groningen wisten ze wellicht toen al.

Zo ontvouwt het land zich als een geschiedenisboek. Dat komt door het wandelen. Van iedere stap weet je dat die al door anderen is gezet. De traagheid maakt dat je razendsnel door de tijd kunt reizen, heen en weer, tot in de prehistorie of verder en dan weer naar de industriële revolutie. Of de agrarische. Hier is gelopen, hier zijn verhalen meegesjouwd dan wel achter zich gelaten. Enorme boerderijen liggen in het vlakke land, als kastelen zonder vijanden in de strijd om het bestaan.

Zo begint het. Wandel en je eigen hoofd opent zich. De traagheid maakt je bewuster van alles en biedt ruimte voor fantasie, het specerijenrek van de geest. Dat is ook noodzakelijk want wat je ziet is wat je er zelf van maakt. Iedere boom is getuige, iedere paal een toekomstig archeologisch object, ieder pad een spoor dat je kunt bekijken met een satelliet. Zoom uit en je ziet dat we mieren zijn, zoom in en je ziet dat de mieren op ons lijken. Dat spel met je voorstellingsvermogen is de vierde dimensie van het reizen. Een dimensie die is geërodeerd door de toerismeindustrie. Die heeft met onze beleving gedaan wat fastfood doet met onze smaak. Alleen het sterkste, grootste, geweldigste prikkelt nog als je verdoofd bent, de kunst is om juist van het kleinste, minimaalste zelf iets groots te maken. Reizen is een proces in je hoofd.

Wie de wereld wil zien moet naar zijn omgeving kijken als een ontdekkingsreiziger, alsof niets bekend is en je alles voor het eerst ziet. Zelfs het meest vertrouwde wordt dan nieuw. En leer te schalen, van het kleine iets groots te maken en andersom. Een kever op het pad wordt dan een olifant die zich een weg over de steppe baant, een voorbijflitsende libelle is als een jachtluipaard. Om in termen van fotografie te denken, we zijn gewend de wereld te bekijken door een 50 mm lens, je geest heeft ook een tele- en macrolens.

De omgeving voedt je geest en je geest zorgt dat je de omgeving anders beleeft. Je wordt gevoeliger, kwetsbaarder. Het voelt alsof dat wederkerig is. De dorpjes op de route blijken ineens een soort oases van empathie. Achter de vensters affiches voor de natives van Noord-Amerika, op lantaarnpalen stickers voor Tibet, kastjes met boeken voor het grijpen, tot twee stoelen voor in een tuin met een bordje ‘ga lekker even zitten’. Iedereen lijkt mee te leven met de zielen die hier aan hun honderden kilometers lange tocht beginnen. Het kan zijn dat het vooral te maken heeft met de socialistische geschiedenis van dit gebied dat delen een vanzelfsprekendheid is. Misschien is dat elders anders, daar kom ik dan vanzelf achter.

Wandelen lijkt een eenzame bezigheid maar het tegenovergestelde is het geval. Wie loopt, ontmoet. Met de voorbijganger die je tegemoet komt, ontstaat al snel een gesprek. Ook al omdat je beiden hetzelfde doet, er is een zekere gemeenschappelijkheid. Dat geldt niet alleen voor ervaren wandelaars. In het voorbijgaan hield een vrouw me stil. Mag ik iets vragen, is er iets aan de hand? Ik zie allemaal mensen met rugzakken passeren. Het Pieterpad, daar had ze nog nooit van gehoord. Zo klap je meteen uit je eigen bubble want inmiddels was bij mij het idee gegroeid dat iedereen op en rond het pad deel uitmaakt van hetzelfde naamloze genootschap.

Maar ook die buitenstaander is onderdeel van de beleving die intens is maar niet euforisch. Hier wordt het genoegen niet gehaald uit de sensatie maar uit het respect. Respect voor de natuur, de omgeving, elkaar en voor de missie van het lopen.

Het platteland van Noord-Groningen is vlak als de zee met een horizon die zich zover mogelijk van je verwijdert. De kunstenaar Theo Jansen, bekend van zijn uit pvc-buizen gemaakte zelf lopende strandbeesten, schreef ooit in zijn column in de Volkskrant dat het geluid van voorbijrazende auto’s vanuit de verte klinkt als de zee. Ik moet aan zijn bijna dertig jaar oude observatie denken nu ik hier loop in deze zee van groene weilanden en akkers. In de verte klinkt het geruis van motoren en banden, inderdaad met wat fantasie is het een zee van geluid maar ik word vooral getroffen door de enorme afstand die golven afleggen. Je hoort auto’s die je niet ziet. Het is het enige geluid dat van ver komt in een wereld waar alles wat je hoort ook zichtbaar is. En hoe ik me ook inbeeld dat het klinkt als de zee, het lukt niet. En dat komt door het effect op mijn gemoed. Zoals het geruis van de zee tot bezinning brengt, zo wekken deze namaakgolven irritatie op. Het is geen geruis, het is een invasie in de stilte en rust.

Het geluid is niet het enige dat stoort, een auto die aan komt rijden betekent ook gevaar. Je moet oppassen, aan de kant gaan. Je voelt je ineens een bejaagde soort, een prooi voor een roekeloze motorkap. Auto’s bieden vrijheid is een veelgehoord argument. Dat is waar maar dat geldt alleen voor degene die er in zit. Voor iedereen buiten het voertuig is de auto een bedreiging. En dat is niet overdreven. De klimaatjournalist George Monbiot merkte scherp op dat wie in een auto stapt alle andere weggebruikers als obstakel gaat zien. En zo voel ik me plots ook, een obstakel.

Ik denk er over na zonder er over na te willen denken want auto’s storen me wel vaker – behalve natuurlijk die ene waar ik zelf inzit – en ik wil nu juist ongestoord wandelen. Dat gaat niet omdat de auto’s de aandacht opeisen, zoals de rook van een ander op een terras, als de wind verkeerd staat.

Auto’s zijn mobiele exponenten van de industriële revolutie: zelfzuchtig, verstorend, vernietigend en onoverwinnelijk. Hier op het platteland is de auto ook een symbool van het oude leven dat je achtervolgt op je pad naar rust, een toonbeeld van haast en ergernis.

Gelukkig en niet voor niets voert het Pieterpad langs routes waar je zo min mogelijk auto’s tegenkomt. Dat wordt gaandeweg zo’n vertrouwdheid dat als je plots toch op autoverkeer stuit je moet checken of je niet verkeerd gelopen bent. Een enkele keer is dat ook echt het geval.

De lucht is grauw, nergens een sprankje blauw te zien, regen dreigt maar daar blijft het bij. Donkergrijze wolken buitelen, mengen zich en scheiden weer. Kijk er lang naar en je ziet ze goden worden. Op de een of andere manier vind ik dit weer bij Groningen horen, ook al is het juni. De razende wolken jagen het land leeg, zoals het moet zijn.

De paden voeren langs boerderijen waarvan het erf altijd verlaten is. Zijn de bewoners weg, binnen, in de stal? Je hebt niet veel fantasie nodig om er het begin van een post-apocalyptische thriller in te zien.

Een enkel protestbord laat de broeiende woede zien. Wie de boer laat stikken heeft straks niks te bikken. Dat is een wat agressieve samenvatting van voedselzekerheid, een begrip dat zo vanzelfsprekend is dat het nooit meer gebruikt werd. Het is ondenkbaar dat er in Europa ooit nog honger geleden gaat worden. Dat was de inzet van Sicco Mansholt, de legendarische eurocommissaris die in de jaren zestig het Europese landbouwbeleid bedacht om voedselschaarste te voorkomen. Daardoor ontstond de ruilverkaveling, de samenvoeging van stukjes grond tot uitgestrekte velden die makkelijk met machines te bewerken zijn. Het landschap werd vernietigd om de voedselproductie veilig te stellen. De wandelgids van het Pieterpad maakt er nu en dan een cynische opmerking over.

We eten de wereld op.

Ik denk aan de dystopische science fiction roman De Weg van Cormac McCarthy over een vader en zoon die door een vernietigde wereld trekken, met amper voedsel. Niks te bikken. Een deur zo hoog als de gevel van een enorme schuur staat op een kier. Zou daar wat te bikken te vinden zijn, als dat nodig is? Een hond slaat aan. Ik kon nog niet bevroeden dat de vrees voor gebrek aan eten zich later echt zou aandienen.

Dan is er plots Eenrum, het eerste dorpje op het pad. Door het dorp heeft iemand voor de passanten her en der briefjes geplakt met Dorpse Wist U Datjes. “Dit was ooit een benzinepomp met een garagebedrijf” staat er bij een woonhuis. Waarom zou je dat willen weten vraag ik me af en realiseer me dan dat benzinepompen de archeologische waterpompen van de toekomst zijn. Overal verdwenen maar de vindplaatsen geven aan waar de mensen woonden en langs welke routes ze reisden.

Bij een voordeur staat een paar wandelschoenen met erboven een handgeschreven engelstalig briefje. Het is een geïmproviseerd monument voor de massagraven van kinderen van inheemse moeders die recent in Canada zijn ontdekt. In dit dorp huist solidariteit.

Er staat een kerkje uit de 13e eeuw. Maar nog opvallender zijn de woonhuizen en andere gebouwen. Een vijfkantig gebouwtje dat er uit ziet als een verlaten gebedshuis en nu dienst doet als ruimte voor kinderyoga. Een groot huis met een levensgroot klassiek ogend beeld aan de gevel. De 19e eeuw lijkt hier een bloeiperiode geweest te zijn. Er is een molen, symbool van het georganiseerde leven. Later lees ik dat in het dorp ook het kleinste hotel ter wereld is gevestigd. Ik heb het niet gezien en troost me met de gedachte dat dat komt omdat het zo klein is.

Al snel houdt Eenrum op en beginnen de akkers weer. Ik groeide op in een dorp onder de rook van Rotterdam waarvan enkele oude inwoners nog nooit in de stad waren geweest. Sterker nog, ze kwamen vrijwel nooit buiten het dorp. Alsof ze leefden op een speldenknop. Ze waren het toonbeeld van de beperktheid van het leven op het platteland. Mensen met een horizon die niet verder reikt dan de eerste de beste bocht in een landweg. Voor mij stond het platteland voor alles dat ik niet wil zijn. Nu zie ik de schoonheid ervan in. En het nut.

Bovendien was dat dedain onterecht, zoals dedain dat altijd is. Jaren later hing ik op mijn werkkamer een satellietfoto van Rotterdam en omgeving op. Ik kon een cirkel trekken met een doorsnee van enkele kilometers. Dit was de plek waar mijn hele leven tot nu zich grotendeels afspeelde, niet de globe die ik als kind koesterde.

Het begint te regenen. Niet hard maar intens genoeg om een regenjack aan te trekken. In tegenstelling tot wat ik verwachtte irriteert de regen me niet. Integendeel. Het ontspant, zoals een douche ontspant waarvan de waterstraal als een cocon is. Onder de douche isoleer je jezelf van de rest van de wereld. Je staat in een cabine onder een straal die je masseert, verwarmt, reinigt, zowel fysiek als mentaal. Stap er onder vandaan of zet de kraan uit en de magie is weg.

Hier is de regenjas, de capuchon, een soort cabine. Regen maakt de wereld kleiner. Als je naar een druppel kijkt zie je de wereld in het klein weerspiegeld. Regen is een scherm van dat soort druppels.

De weg voert langs een vaart, de eerste snelwegen van de zich organiserende wereld.

Een brug over en dan is er ineens Winsum, in 2020 door de ANWB uitgeroepen tot allermooiste dorp staat er op een bordje. Op een ander bordje in een etalage een bordje met de reminder ‘Be naked when I come home’. Het is kennelijk ook het gezelligste dorp. Dat zou wel eens kunnen kloppen. Op het dorpsplein gevulde terrassen, het is het eerste weekend dat de coronamaatregelen voor de horeca zijn versoepeld. Het voelt als een intocht, een welkom.

Aan de rand van het dorp is een camping met een trekkersveldje. Maar je kunt ook hier gaan staan, zegt ze terwijl ze bij de receptie op de plattegrond een terrein aanwijst aan de rand van de camping. Daar heb je vrij uitzicht over de velden en het is er nu erg rustig.

Marryland staat er hoopvol boven de poort van het veld waar een aantal grote witte tipi’s in een halve cirkel staan opgesteld. Zo te zien wachtend op een kampvuur. Hier worden in andere tijden bruiloften gehouden. Er is een enkel ander trekkerstentje geland. En een bord bij de rietkraag aan de grens van het veld waarachter het platteland zich uitstrekt als een eindeloze pannenkoek: pas op zwanennest.

Het is even zoeken waar de wind precies vandaan komt en dan staat de tent snel. Er is een restaurant met terras. Eigenlijk is het nog te fris om buiten te zitten maar dat blijkt de enige optie. Een uiterst vriendelijk meisje bedient. Het is haar eerste dag, zoals het voor iedereen de eerste dag is. Bestellingen gaan mis maar alles wordt rechtgezet met een ontwapenende lach. Het voelt als een bevrijding, dan gaat er ook van alles mis, anders is het geen bevrijding. Ze heeft daarnaast een paar in strakke jeans gehulde perfecte billen die, ingeklemd tussen de panden van een serveerschort, voortdurend de aandacht opeisen of je dat nu wilt of niet. Het versterkt het vakantiegevoel dat ineens is neergedaald.

Een parasol, een glas bier, een terrastafel, meer is er niet nodig om een diep begraven gevoel bloot te leggen. De dreigende grijze wolken kunnen het niet eens dempen. Overal zitten groepen mensen, families, vrienden. Ook binnen maar daar kun je alleen terecht met reservering. Mij lijkt het nog te wild maar dit is de dag waar lang op gewacht is.

De menukaart is vegavriendelijk. We bestellen een poke bowl die smaakt als een sterrenmaaltijd. Zo wordt Maastricht wel haalbaar. Ik kon natuurlijk niet bevroeden dat Winsum een uitzondering zou blijken. Nooit gedacht dat het bord ‘mooiste dorp’ ook een waarschuwing was voor de rest. Door de wandeling, ook al was deze eerste etappe maar 12 km, voelt het nu al als een aankomst.

PS: Iedere zondagavond verstuur ik In de Week, een persoonlijke nieuwsbrief over wat ik de afgelopen week zag, las, hoorde en dacht. Fijn als je die wilt ontvangen. Abonneer je hier gratis. Dank je wel.

Leave a Comment

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie gegevens worden verwerkt.