Fietsende elfjes
De laatste etappe: Ho Chi Minh City, overal afgekort tot HCMC of zoals de bewoners zelf liever zeggen Saigon. Een stad zo groot als Parijs en daar lijkt de metropool misschien nog het meeste op. Het Parijs van Azië. De lucht wemelt van de feromonen en er hangt een aangenaam decadente sfeer. Alsof hier al eens het einde van de wereld gevierd is.
Maar toch ontbreekt er iets wat in elke andere stad ter wereld aanwezig is: het geluid van sirenes.
Geen ambulances, geen brandweer, geen politie.
Vooral dat laatste. Nergens valt zelfs een agent te bekennen. Ze zijn er wel maar je ziet ze niet omdat ze allemaal in burger zijn, zoals gebruikelijk in een dictatuur. Onherkenbaar voor de toeristen. En misschien ook wel voor de eigen bevolking. Nergens in Vietnam zie je politie. Behalve verkeerspolitie. “Een goed baantje,” merkte de gids cynisch op toen we de zoveelste controle passeerden. De verkeerswetten zijn in dit land zo schrikbarend streng – rijbewijzen en voertuigen worden gemakkelijk in beslag genomen – dat de agenten redelijk wat bijverdienen met het afkopen van de bekeuringen.
Corruptie is sowieso het grootste probleem in dit land. En daarna ironisch genoeg als goede tweede het verkeer. Alleen al in Hanoi vallen iedere twee dagen vijf doden als gevolg van ongevallen.
En toch nooit een ambulance horen.
Iets anders wat ontbreekt zijn media. Pas nu in Saigon zag ik voor het eerst een krantenkiosk of iets wat daar op leek en mensen op terrassen een krant of tijdschrift lezen. In de rest van het land nergens. Misschien daarom dat de grote tsunami-ramp vrijwel geheel aan me voorbij gaat.
Op de hotelkamers staan de nieuwszenders van BBC, CNN, Deutsche Welle en TV5 er weliswaar bol van en ik las in de staaskrant Vietnam News dat hier ook ingezameld wordt maar merken doe je er niets van. De nationale staatszenders hebben toch vooral aandacht voor zaken als de opening van een nieuw bedrijventerrein. En ja, dat wordt net zo saai gebracht als het klinkt.
Die lacune in het beleven van wereldnieuws kan natuurlijk ook veroorzaakt worden door het tijdloos vacuüm waar je als toerist altijd in verkeert. Misschien dat ik er in Parijs ook niks van gemerkt had.
Er zijn niet heel veel toeristen in Vietnam en ze trekken als gnoe’s allemaal langs dezelfde enorme route het land door. Vandaag bijvoorbeeld zag ik in de Diamond Department Store, het sjiekste warenhuis van de stad, mensen die ik eerder deze week ook al in Hoi An, een paar honderd kilometer noordwaarts, was tegengekomen. Zo gaat het de hele reis al, alsof er een onzichtbare paaltjesroute is uitgezet die iedereen volgt. Allemaal op zoek naar de unieke ervaring.
Waar ze samenklonteren worden ervaringen uitgewisseld. En het gekke is: het gaat nooit over het land. Het gaat over drukte, over prijzen, over sensaties, over bezienswaardigheden, over het reizen. Nooit over de alom aanwezige armoede – “Laos, daar moet je écht heen gaan, daar is het zóóó goedkoop omdat het nog echt onderontwikkeld is…”, nooit over de dictatuur. Misschien om de sfeer niet bederven. Misschien ook omdat ze het geen lor interesseert.
Maar het gaat ook nooit over het aan het einde van de middag uitwaaieren van schoolmeisjes – een van de wonderbaarlijkste verschijnselen in dit land: in groepjes allemaal op de fiets en gekleed in stralend witte ao dai’s, de nationale klederdracht, met lange zwarte paardenstaarten tussen de schouderbladen. Betoverend, alsof er ladingen elfjes worden losgelaten.
Ik ben er ook maar niet over begonnen.