Ongetraind aan de start

Vanochtend liep ik, zoals bijna ieder jaar, de kwart marathon van Rotterdam. Ik geef me altijd op omdat ik dan een stok achter de deur heb om te trainen en zo te voorkomen dat ik te zwaar en unfit word. Althans dat is de bedoeling maar het werkt in de praktijk nooit. Ja, ik begin maanden daarvoor met hardlopen maar dan, meestal zo’n twee maanden voor de race, komt de klad er in. Ik denk iedere dag dat ik moet rennen maar doe dat meestal niet. Om alle bekende redenen en uitvluchten. Het regent, het gaat regenen, het heeft geregend. Geen tijd. Geen zin. Geen puf. Geen conditie. En als ik dan wel ga dan valt het zwaar en heb ik de volgende keer helemaal geen zin meer. Mijn todo list die elke dag ‘hardlopen’ blijft herhalen, kijkt me verwijtend aan. De lege velden in de Nike Run app, de gemiste challenges. De weegschaal. Allemaal maken ze er een martelfeestje van.
Dus stond ik om half tien aan de start in de tweede wave, het vak voor de renners die onder het uur blijven, want als ik me inschrijf ben ik optimistisch. Ik had slecht geslapen, van de zenuwen of de vrees dat het me niet zou gaan lukken. Toen ook deze week weer voorbij was gegaan zonder een enkele training en ik zelfs tegen alle plannen in alcohol had gedronken, nam ik me voor om het anders aan te pakken en te lopen op karakter, zoals ik dat zelf noemde. Zo snel als verstandig lijkt en dan maar volhouden. Tot ik er bij neer zou vallen.
Dat was niet zomaar een plan. Mijn ervaring is dat als ik een routine lang niet bedreven heb, ik het de eerstvolgende keer heel goed doe. Dat heb ik bijvoorbeeld met games. Tijden een spel niet spelen en hup meteen bij het hervatten een hi-score. Die ik dan daarna ook nooit meer weet te verbeteren. Ik heb me wel eens afgevraagd hoe dat werkt. Want je zou verwachten dat het andersom is.
Ik nam me nog een paar dingen voor. Bram Bakker, fervent renner, verzekerde me ooit dat je geen apparaten moet gebruiken. Geen tracker. Geen muziek, zelfs geen horloge. Ik zou natuurlijk wel de Nike app aanzetten maar er niet op kijken en met de gesproken tussentijden op mute. Ik wilde in een soort trance raken en kijken of ik die kon volhouden. Ik nam me ook voor onderweg niet te drinken, want dat leidt af en ik heb het op 10 kilometer niet nodig.
Lee Towers zong de massa toe bij de start. You’ll never walk alone. Wat ook zo was want er stonden 8000 renners klaar. Daarna klonk het schot en begon de loop.
Ik probeerde niet te gretig te zijn om te voorkomen dat ik al na een kilometer af zou moeten haken. Die eerste kilometer is altijd het ergst. Ik denk dan dat ik het nooit kan halen, hoor de afgang in mijn nek hijgen. Ik voel alle spieren en niet op een prettige manier. Een gevoel van uitputting kruipt langzaam via m’n benen omhoog. Alsof ik een berg aan het beklimmen ben en niet meer weet of ik voor- of achteruit moet.
Daarna, na een minuut of tien, vijftien, keert de rust weer. Het lopen wordt bijna een automatisme. Ik realiseer me dat ik het lekker vind. Mijn voeten zijn langer in de lucht dan dat ze de grond raken. Ik krijg het gevoel dat ik zweef.
Om de een of andere reden waren dit jaar de kilometers langs de route niet gemarkeerd of ik zag ze gewoon niet. Dat gaf rust. Hoe minder informatie, hoe gelukkiger je bent. Al had ik wel onthouden waar het 5 km punt was. Min of meer. Als ik dat haalde dan zat de helft er op. Maar zou ik de tweede helft instorten? Kon ik dit wel volhouden? Ging ik niet te hard?
Ik passeerde het 5 km punt of iets in die buurt. Ik wierp een blik op mijn horloge. 30 minuten. Holy shit, dat ging goed. Had ik het punt wel goed onthouden?
Vermoeidheid begon toe te slaan. Af en toe passeerde ik een loper die was overgegaan op wandelen. Dat zou ik ook wel willen. Lekker rustig wandelen. Relaxt. Ik duwde het verlangen terug. Ik wilde het halen. Ik moest de finish bereiken.
Ik loop normaal gesproken meestal in mijn eentje hard en van mijn vader heb ik de gewoonte geërfd dat ik nu en dan krachttermen gebruik om het vol te houden. Alleen liep ik nu niet alleen. Verschrikte blikken om me heen. Sorry. Sorry. Ik probeerde te zwijgen en merkte dat ik zachtjes begon te kermen. Althans ik dacht dat het zachtjes was. Renners die me passeerden keken bezorgd om. Nee, geen zorgen, niks aan de hand. Ik stel me graag aan.
Ik moest denken aan de laatste race die ik liep. Toen werd ik door een bezorgde medeloper bijna een Rode Kruispost in geduwd vanwege dat gekerm. Maar toen was het ook heel warm. Voortdurend sirenes. Uiteindelijk werd die loop stilgelegd omdat de ambulances op waren. Hardlopen is misschien wel de gevaarlijkste sport die er is.
Daar was vandaag geen sprake van. Ik zag onderweg nog wel iemand gereanimeerd worden. Althans daar leek het op. Het tafereel werd afgeschermd met een laken. Brandweermensen voorover gebogen bij een persoon die op de grond lag. Dan ben je in gedachten even bij die onbekende en hoop je dat alles goed komt. Maar voor het eerste flitste ook door m’n hoofd ‘als er maar plek is op de ic’. Dat was een rare gewaarwording.
Af en toe hoorde ik mijn naam met aanmoediging uit het publiek. Soms vrienden, soms volkomen onbekenden. Boven je rugnummer, dat op je buik hangt, staat je voornaam. Dat maakt aanmoedigen makkelijker.
Het mooie is dat het helpt. De toeschouwers duwen je als het ware vooruit. Alleen al omdat ik hen niet wilde teleurstellen moest ik doorgaan.
38 km stond er ineens op een bord, we waren nu op het parcours van de grote race beland. Ik probeerde me te herinneren hoe lang een marathon ook alweer is. 42 km? 41? 43? En dan nog wat, 200 meter, 400? Ik kwam er niet uit.
De zon scheen. Ik kreeg het warm. Het zweet gutste over mijn voorhoofd. Het eerste half uur was ik nog blij geweest dat ik een lange broek en mouwen aan had getrokken. De temperatuur was immers fris, 9 graden. Nu had ik spijt. Ik vroeg me af of ik al rennende mijn shirt kon uittrekken. Of was dat not done? Zou het een gek gezicht zijn? O jee al die fotografen. Ik liet het idee varen.
Het was zwaar maar ik hield het nog vol. Omdat ik iemand moest passeren versnelde ik mijn pas. Holy guacamole, wat gebeurde er? Ik kreeg energie. Dat kwam vast door mijn nieuwe schoenen die ik vrijdag had gekocht. Vederlicht. Alsof ik surfde. Tenminste dat denk ik want ik heb nooit gesurfd. Dit voelde goed. Ik moest harder gaan lopen, dat was fijner, makkelijker. Maar wat als ik buiten adem zou raken? Ik hield me in. Niet te gretig. Alleen de laatste honderd meter.
Ik draaide de Coolsingel op. Daar in de verte moest de finish zijn maar ik zag hem niet. Of wel? Of nee toch niet. O ja, daar. Hou vol, hou vol riep het publiek tegen mij en mijn lotgenoten. Ik maakte vaart. Francisco! klonk het. Daar stond de leukste winkeleigenares van Rotterdam en wijde omgeving. Ik bedacht dat ik blij was dat ze me niet zag strompelen. Dat ik tempo had. Dat ze onder de indruk zou zijn en ik bij het eerstvolgende winkelbezoek zou kunnen humblebraggen. Ach ja, ongetraind, Nee ging heel makkelijk. Het is maar 10 kilometer. En 400 meter. “Je was bijna dood volgens mij. Ik heb voor je gebeden”, appte ze later.
Ik ging de finish over. Het was gelukt. Ik kon nog lopen. Ik keek op mijn app. 1:07:35. Het is negen jaar geleden dat ik sneller liep. Hoe het kan, is me een raadsel.
Op 12 december de Bruggenloop. 15 km. Daar ga ik eens echt voor trainen.