Bloem

Gisteravond, koud en nat, zag ik de bloem staan in het veld. Alleen, zoals je alleen staat bij een bushalte laat op de avond en de twijfel of de laatste bus nog komt je begint te bekruipen. Misschien was ik melancholisch omdat ik de stad binnenreed via de Van Brienenoordbrug en de skyline in het donker dan altijd oogt als een gigantische loungebar met al die veelbelovende zachte lichtjes van huizen, kantoren, winkels. Ze roepen verlangen op zonder dat duidelijk is waarnaar.

Ik stond stil voor het stoplicht beneden aan de afslag na de brug, het Kralingse plein, dat ietwat unheimische portiek van de stad. De tijd tikte weg. Naast me een Belgische auto met een man achter het stuur. Negen van de tien keer zit er een man achter het stuur. Is je dat wel eens opgevallen? Ik neem me altijd voor eens echt onderzoek te doen en te turven hoe vaak er een man of vrouw achter het stuur zit, maar dat komt er nooit van. Of nou ja, één keer heb ik het wel gedaan. Tijdens een autorit naar Spanje, lang geleden, maar toen telde ik dat alleen bij auto’s met caravans. Het patriarchaat op vakantie. Saoedi-Arabië vermomd als Zweden. Het wordt vrouwen niet verboden auto te rijden, ze doen het alleen niet. Rara. 

Zo vloeien mijn gedachten als ik bij een stoplicht sta.

En toen keek ik de andere kant uit. Door het zijraam. En zag ik de eenzame bloem, bloeiend als een daad van verzet tegen de herfst. Of gewoon verdwaald. Daar was ik niet over uit. Tedere kracht of krachtige tederheid?

Ik realiseerde me dat ik niet wist wat voor bloem het was en voelde mezelf tekort schieten. Waarom zou ik mannen en vrouwen achter het stuur gaan tellen als ik niet eens weet hoe bloemen heten? Kennis verrijkt maar kennis kan ook verdringen. Als je de ene kennis vergaart, negeer je de ander. Je leest nu dit, terwijl je ook een mooi gedicht had kunnen lezen. 

Natuur is voor tevredenen of legen.
En dan: wat is natuur nog in dit land?
Een stukje bos, ter grootte van een krant,
Een heuvel met wat villaatjes ertegen.

Geef mij de grauwe, stedelijke wegen,  
De’ in kaden vastgeklonken waterkant,  
De wolken, nooit zo schoon dan als ze, omrand  
Door zolderramen, langs de lucht bewegen.

Alles is veel voor wie niet veel verwacht.  
Het leven houdt zijn wonderen verborgen  
Tot het ze, opeens, toont in hun hogen staat.

Dit heb ik bij mijzelven overdacht,  
Verregend, op een miezerigen morgen,  
Domweg gelukkig, in de Dapperstraat.

Het verkeerslicht ging op groen. De Belg trok op. Ik volgde. We zijn kuddes zonder weides.

Leave a Comment

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie gegevens worden verwerkt.