Het is weer tijd om moeilijke boeken te lezen

“Maar dat is een heel moeilijk boek,” zei ze verbaasd toen ik vertelde dat ik L’étranger van Albert Camus in het Frans gelezen had. Haar reactie verraste me. Ik weet niet beter dan dat het werk vanwege de geringe omvang – 183 bladzijden – erg populair is onder middelbare scholieren die examen Frans doen. Zij is een Française die hier woont en Nederlands leert, ik probeer het Frans onder de knie te krijgen. Dat klinkt als een nuttige combinatie maar in plaats daarvan spraken we voor het gemak Engels, de McDonald’s van de vreemde talen.

“Ja, ik moest wel op iedere bladzijde woorden opzoeken en ik had moeite te begrijpen wat er precies gebeurt.”

“Maar dat heb ik ook als ik het lees!”

Haar woorden maakten iets kinderlijks in me los. Voelde ik me een minuut geleden nog een krabbelaar omdat ik er nog steeds niet in slaag een boek te lezen dat middelbareschoolkost is, nu ontlook er ineens een soort groos gevoel. Het gevoel van een kind dat zijn eerste meters fietst zonder ondersteuning. Kijk mama! Ik had niet alleen een Frans boek gelezen maar ook nog eens een moeilijk boek.

Saillant genoeg is dat gevoel in strijd met de inhoud van het verhaal maar in die paradox had ik even geen interesse. Glunderen is fijner dan twijfelen.

Ik vertelde haar wat me zo fascineerde. Dat ik het boek vijf jaar geleden in het Nederlands had gelezen maar dat ik het nu beter begreep, ondanks dat door mijn gebrekkige taalvaardigheid delen van het verhaal me ontgingen. Ze knikte zeer begrijpend, met een boek als dit was het voor haar vanzelfsprekend.

Het gesprek voltrok zich, zoals zo vaak bij mij, als een potje flipperen dus de bal rolde binnen de kortste keren naar andere onderwerpen en Camus verdween rap van tafel.

Maar ik meende wat ik zei. Ik las het verhaal en omdat ik de taal helaas nog steeds niet echt machtig ben voelde het alsof ik over de pagina’s gleed, zoals je over een water loopt als dat bevroren is, je komt aan de overkant maar het voelt heel anders dan wanneer je zou zwemmen. De diepte ontbrak. Ik herlas zinnen en pagina’s in een poging te doorgronden wat er precies gebeurt. Totdat ik halverwege ineens merkte dat ik door het ijs de bodem kon zien.

Pas op, ik ga nu spoileren, het verhaal kan dat hebben want het draait niet om het plot. Maar lees niet verder als je De Vreemdeling zelf nog fris wilt lezen.

Om je een idee te geven hoe essentieel dat taalgebrek is: tegen het einde van het boek realiseerde ik me ineens dat de hoofdpersoon ter dood veroordeeld was. Ik bladerde terug. Het stond inderdaad een paar bladzijden eerder, maar in zo weinig woorden dat het me ontgaan was. Terwijl de bondige beschrijving van dat noodlot juist het belangrijkste aspect is van het boek.

Toen ik het vijf jaar geleden in het Nederlands las maakte het kennelijk ook al grote indruk. “Sommige boeken had je eerder in je leven willen lezen. Dit is er zo een,” luidde destijds mijn review op Goodreads. Maar ik moet eerlijk bekennen dat me er nog maar weinig van bijstond toen ik het begon te herlezen. Een hard verhaal in minimale bewoordingen opgeschreven, dat herinnerde ik. Een schoonheid zoals je die in de woestijn ervaart, er is niks en juist dat is het mooie.

Nu ik zoveel moest opzoeken en herlezen werd me duidelijker waar het over gaat. De hoofdpersoon overkomt de vreselijkste dingen, in de eerste zin overlijdt zijn moeder, maar hij ervaart ze als alledaagse zaken en gaat er ook zo mee om. Dat is een kern van het existentialisme, voor zo ver ik die filosofie begrijp: het leven is zoals het is. Er is geen diepere betekenis, die moet je er zelf aan geven. Dat idee staat in schril contrast met de manier waarop de meeste mensen het leven ervaren, of liever gezegd geleerd wordt het leven te ervaren. In de heersende opvattingen is er altijd een hoger doel waar wij ondergeschikt aan zijn. Dat krijg je met de paplepel ingegoten. Religie is het beste voorbeeld, er is een god – al dan niet almachtig – en de mens is slechts een instrument of pion in zijn – het is meestal een man – goddelijke spel. Daar hoort de belofte van een leven na de dood bij want anders zouden mensen niet zo met zich laten spelen.

De hoofdpersoon daarentegen neemt het leven zoals het is. Hij doodt een andere man in een reflex. Daar kun je allerlei verklaringen voor verzinnen van zelfverdediging tot racisme, maar dat doet hij niet. Als de rechter hem vraagt waarom hij de man doodschoot, zegt hij dat het door de felle zon kwam. In de rechtszaal stijgt hoongelach op maar hij sprak de waarheid.

Met de kennis van nu komt de hoofdpersoon over als iemand met anders werkende hersenen, wat we inmiddels erkennen als een verklaring voor gedrag, zoals bijvoorbeeld adhd of autisme. Maar in het verhaal tekent hij met de eerlijke verklaring zijn doodvonnis. Had hij zich beroepen op een hoger idee, van zelfverdediging tot wraak, dan was hij er waarschijnlijk mee weggekomen ook al had dat niets veranderd aan de moord zelf, maar het gebrek aan zo’n rechtvaardiging kost hem zijn kop. Hij wordt in de beeldvorming tot een monster gemaakt. Dat is de praktijk van alle dag. Het motief speelt een belangrijke rol in vonnissen. Het kent iets toe aan een daad zonder dat die er fysiek door verandert. 

In het leven doe je dat toekennen van betekenis voortdurend, ook met jezelf. Je maakt een zelfbeeld, je bedenkt wie je bent of wilt zijn. Je schept als het ware jezelf. Of je laat je dat opleggen. Sociale media zijn een helverlichte etalage van die drift. Deze woorden hier ook natuurlijk. Met iedere punt die ik zet geef ik niet alleen mijn gedachten weer maar ook hoe ik wil dat ze bij je overkomen. Ik zou nu bijvoorbeeld even snel een grapje moeten maken om te voorkomen dat jij gaat denken dat ik mezelf zie als iemand die wat van existentialisme begrijpt. Want zo opschepperig wil ik beslist niet zijn. Of juist wel, daar ben ik zelf nog niet helemaal uit.

Camus kwam tot zijn ideeën door het geweld van de dominante ideologieën in de eerste helft van de vorige eeuw, het fascisme en communisme, die net als religie de idee verspreidden dat er een hoger iets bestaat waar ieder individu aan ondergeschikt is. Het existentialisme is een poging ons daarvan te bevrijden. Nu het ideologisch geweld weer oprukt, en kinderen vermoord worden om zogenaamd de idealen te realiseren, groeit de belangstelling voor Camus opnieuw. In El País las ik daar een mooi betoog over maar onlangs ook in Trouw, de krant die in Nederland de meeste belangstelling heeft voor het geestelijke. De jonge theatermaker Roel Meijvis komt aan het woord die zelf een boek schreef na het lezen van De Vreemdeling en praat over de woestijnachtige toekomst van zijn generatie: “Radicaal activisme is nodig. Soms moet je als protestbeweging een punt maken en daarbij een grens overgaan. Maar de vraag van Camus is dan: wat doe je daarna? Je moet zorgen dat je, als je een morele grens overtreedt, daarmee niet het startschot geeft dat alles geoorloofd is, anders verval je alsnog in nihilisme.”

Zelf laat ik me altijd leiden door die andere existentialist, Jean-Paul Sartre, waarvan ik leerde dat het besef dat het onmogelijk is om de wereld te veranderen geen reden mag zijn dat niet te proberen. Sterker nog, het is het enige dat er is om van het leven meer te maken dan het wegtikken van seconden.

Bas Heijne heeft, om ons te helpen deze bizarre tijd door te komen, nu de brieven vertaald die Camus tijdens de Tweede Wereldoorlog voor een verzetsblad schreef aan een fictieve Duitse vriend. Die ga ik ook maar eens lezen. In het Nederlands, dat wel.

PS: Iedere zondagavond verstuur ik In de Week, een zeer persoonlijke nieuwsbrief over wat ik de voorbije week zag, las, meemaakte en dacht. Abonneer je hier gratis.

Leave a Comment

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie gegevens worden verwerkt.

Francisco
  • Francisco
  • Journalist