De magie van een mislukt museum, het KMSKA in Antwerpen
Twaalf jaar maar liefst duurde de verbouwing van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen, kortweg KMSKA. Of nou ja kortweg, het is eigenlijk tegenovergesteld want het is een afkorting waar ik altijd even over na moet denken. Terwijl een afkorting toch juist bedoeld is om dat te voorkomen. Is het KSMKA, MSKAK? Meestal zeg ik eerst in gedachten de naam voluit om de volgorde van de letters even te checken en dan zo achteloos mogelijk de afkorting te gebruiken. “Ik was dit weekend in het… KMSKA…” Een verbaasde blik. “Ja, weet je wel het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen.” Opluchting bij de ander. O ja, natuurlijk.
Niet dat dit me de laatste jaren vaak is overkomen want het museum was dus 12 jaar lang gesloten. 12 jaar. Toen was Rutte nog net geen premier. Zo lang geleden is het. En eerlijk gezegd was ik er daarvoor nog nooit geweest, in het KSKMA.
Na zo lang wachten op de renovatie verwacht je een fabelachtig kunstpaleis maar helaas, de operatie is wat mij betreft mislukt. Totaal mislukt. Als een facelift door een incompetente chirurg van een duistere kliniek in een ver land. Sorry, je neus zit nu op je kin.
Het Rotterdamse architectenbureau Kaan, dat nog nooit eerder een museum verbouwde, leek het een goed idee om een hagelwitte, glanzende vloer aan te brengen in de zalen. Op presentatiefoto’s ziet dat er inderdaad spectaculair uit. Holiday on ice. Alleen ontbreken op die foto’s twee elementen die niet onbelangrijk zijn voor een museum: mensen en kunst.
Al direct bij de opening werd duidelijk dat er iets mis was. Het schoeisel van de bezoekers liet zwarte strepen achter, constateerden media geschokt. Volgens de directie was er niets aan de hand maar ik vond het bij mijn bezoek een storend gezicht. Nog erger is dat de blunder er op wijst dat het vloermateriaal niet vooraf getest lijkt met publiek. Of alleen met mensen die witte sneakers droegen. En dat gevoel – hebben ze hier wel goed over nagedacht – achtervolgt je door alle zalen.
De vloer lijkt bijvoorbeeld ook niet uitgeprobeerd met kunstwerken. De weerkaatsing van het licht op het felle wit leidt erg af en maakt het kunst kijken onprettig. Het is een ijsbaan maar dan zonder schaatsers. Koud, kil en glibberig voor het oog.
Er is voor gekozen een deel van de kunstwerken door elkaar te hangen, dus niet meer allemaal in de context van periode of stijl. Dat klinkt hip & happening maar toen ik overladen door prikkels vanaf een bankje naar de muur staarde overheerste toch vooral verwarring. Daar hing ‘Gaston en zijn zuster’ van Gustave Van De Woestyne, een beroemd expressionistisch schilderij uit 1923. De titelfiguren zitten op twee stoelen, in het zwart gekleed. Daaronder Kleine Jeanne van Jules Pascin, een vrouw in een zwarte jurk met lage zwarte kousen. En een sculptuur van een vrouwenbeen gehuld in een sexy lange zwarte kous. Wat moest ik hiervan maken?

Het was druk, heel druk en dat hinderde me mijn gedachten te bepalen. Een gids arriveerde met een groep en ik luisterde mee. “Wat zien we hier?” Ze wees naar Gaston en zijn zuster. “Ze komen van een begrafenis. En die vrouw daar beneden in het zwart ook.” Ik verloor mijn aandacht. Zou de inrichting op dit kleuterniveau zijn aangebracht?
Weken later, terwijl ik deze tekst schreef, viel het kwartje. Er was een ander verband. Marcel Vanthilt zong ooit een ode aan het schilderij. “Ruik je de grond, Gaston? Voel je de drang? Van het beest, de mens, Gaston. Hoe men verlangt? Heb je al gestreeld? Met die handen van een man? Heb je al gestreeld? Als ’n echte man?”
De twee komen niet van een begrafenis. Ze zitten daar in hun zondagse kleding, stijf op hun enige vrije dag. Hun hele leven is begraven door de religie waar ze naar leven. Bij het andere schilderij eronder kruipt het leven er weer in, er schuilt verlangen. En dan het been tegen de muur, dat ongegeneerd sexy is in dezelfde zwarte outfit. Zo wordt je als het ware door de veranderende tijden gevoerd, waarbij alles anders is en toch hetzelfde blijft. Zwart wordt van dood weer leven. Als dat inderdaad de gedachte is achter de compositie van de drie werken, vind ik het briljant. Maar hoe kom je dat als argeloze bezoeker te weten? Niet met de informatie die er beschikbaar is.
Het drong ook niet tot me door omdat het museum als gebouw zelf zoveel aandacht vraagt. Naast de hagelwittevloeren zijn er marmeren constructies die vides vormen en het daglicht door de zalen strooien. Ze doen denken aan Turkse interieurwinkels en dat bedoel ik niet als compliment. Protserig met een onnauwkeurige afwerking. Als je naar beneden kijkt, de diepte van het museum in, zie je dat er anti-suicide netten hangen. Sfeermakers, zeg maar.
Aan de plinten is een ongetwijfeld ingenieus klimaatbeheerssysteem aangebracht met allemaal gleuven. Hier geldt ook weer, mooi als de zaal leeg is maar nu concurreert de aanblik met de kunst.
In het oude deel, dat minder onder handen is genomen, kwam ik onverwacht een bekende tegen. Landschap met touwspringend meisje van Salvador Dalí uit 1936. Een gigantisch drieluik van een woestijnlandschap dat de toeschouwer in zich opzuigt. Ik ken het omdat het uit de collectie van Boijmans komt, het Rotterdamse museum dat nu ook 12 jaar of zo gesloten is voor een renovatie. In de jaren ’80 was er een studentenpand in Rotterdam met de naam ‘Museum Tijdelijk Gesloten’. Ik maakte als fotojournalist een foto van het naambordje en verkocht die aan Het Vrije Volk, de belangrijkste krant van de stad. Ik kon niet bevroeden dat het later een trend zou worden, museum tijdelijk gesloten. Rijksmuseum, Boijmans, KMSKA, allemaal jaren en jaren dicht.

Ik zag het enorme drieluik van Dalí voor het eerst toen ik nog scholier was en het heeft me nooit meer losgelaten. Hier voelde het alsof je plots een jeugdliefde tegen het lijf loopt in een vreemde stad. Het zag er anders uit dan in mijn herinnering. Pontificaler. Misschien kwam het door de majestueuze zaal, de rode muren. Toen las ik het bordje. “In een uitgestrekt landschap met een hoge horizon is een meisje aan het touwtjesspringen. Botten op de voorgrond, donkere langgerekte schaduwen en dramatische wolken zorgen voor een dreigende sfeer. Dalí schilderde niet de werkelijkheid maar dromen. Is dit een nachtmerrie? De twee skeletten rechts zijn misschien Adam en Eva, die uit het paradijs worden verbannen.”
Ik was verbijsterd. Is dit wat je de bezoekers vertelt over dit meesterwerk? Ja, Dalí schilderde dromen. Het is immers surrealisme. Maar er valt wel wat meer te zeggen over dit schilderij. Het meisje, symbool voor de onschuld, komt bijvoorbeeld terug in de kerktoren, als klok. Niet onbelangrijk is dat Dalí dit schilderij maakte ten tijde van de Spaanse Burgeroorlog. Die wetenschap geeft het onheilspellende beeld een andere lading. Volgens Boijmans zijn de twee ‘skeletten’ rechts mogelijk Dalí en zijn overleden broer naar wie hij vernoemd werd. Nog zo’n detail dat onvermeld blijft.
Het doet zich steeds voor bij de begeleidende teksten in het KMSKA, dat je denkt waarom vertellen ze dat niet? Neem het topstuk ‘Madonna omringd door serafijnen en cherubijnen’ van Jean Fouquet uit ca 1450. Er wordt niet verteld dat de vrouw die Maria voorstelt Agnès Sorel is, minnares van koning Karel VII. Een wondermooie, eigenzinnige vrouw die onder meer het decolleté invoerde aan het Franse hof. Ze overleed op 28-jarige leeftijd, waarschijnlijk door vergiftiging. Het schilderij is net zo sensationeel als zij, alleen al door het ongewone kleurgebruik. Ook hiervoor geldt dat louter dit kunstwerk reden is om naar Antwerpen te gaan.
Ik wil niet overal over doorzeuren – dat zou dit stuk nog veel te langer maken – maar ook de ophanging van de informatiebordjes stoorde me. Ze zitten geklemd tussen twee richeltjes in afwijkende kleuren en ogen goedkoop, als die bij de schappen van een bouwmarkt.
Maar nogmaals, laat dat je er allemaal niet van weerhouden het museum te bezoeken want de kunst, waar het om gaat, is fabelachtig. Boek van tevoren een tijdslot want het is druk. Mijn bezoek duurde slechts kort, de laatste anderhalf uur van de dag, maar ik ben zeker van plan terug te keren. Antwerpen is voor Rotterdammers dichterbij dan Amsterdam.
Tijdens het dwalen en kijken viel me plots iets op dat ik nog nooit eerder in een museum gezien had. De eeuwenoude schilderijen waarop taferelen met grote gezelschappen worden afgebeeld zijn qua samenstelling van personen vaak diverser dan de beelden in tijdschriften van de 20e eeuw. Ligt het aan de tijdsgeest dat me dat nooit eerder is opgevallen of bezit het KMSKA door alle ongebruikelijkheden een magie die je op bijzondere gedachten brengt?