Ik ben heel goed in mislukken

Soms als me gevraagd wordt wat mijn motto is, antwoord ik ‘geef nooit op’. Dat klinkt lekker stoer maar is natuurlijk, zoals zoveel motto’s, een tamelijk onzinnige stelling. Het is ook per definitie onhoudbaar. Er kunnen zich immers omstandigheden voordoen waardoor je gedwongen wordt op te geven terwijl je dat helemaal niet wil. ‘Geef nooit op’ is de geloofsbelijdenis van mensen die graag volhouden dat omstandigheden er niet toe doen. Ze geloven meestal ook in de fictie van ultieme vrijheid. Een praktischer motto zou daarentegen zijn ‘wie niet begint, hoeft ook niet op te geven’.
Ja, er zijn altijd verhalen van mensen die ondanks alles toch doorgingen. Van die stoere types die een kind baren en twee uur later zelf weer staan te opereren. Of van die kerels die hun eigen vingers opeten om in leven te blijven. Maar ik vraag me af of zelfs zij het motto huldigen. Waarschijnlijker is dat ze gewoon deden wat ze vonden dat gedaan moest worden.
Ik daarentegen, die het motto dus rondbazuint, ik geef wel degelijk op. Anders zou het ook niet mijn motto hoeven zijn. Vanochtend nog, toen ik 5 kilometer wilde gaan hardlopen gaf ik er al snel de brui aan. Niet vanwege een enkelblessure, niet omdat het begon te hagelen maar omdat een man die me tegemoet kwam raar naar me keek. Echt waar. Al is dat natuurlijk niet het hele verhaal. Nog zoiets dat niet bestaat: het hele verhaal.
Geef nooit op hoort bij de illusie dat het altijd mogelijk is te slagen. Dat is niet zo, al zijn er natuurlijk mensen die heel goed zijn in slagen. Wat ze doen, lukt dan – bijna – altijd. Of dat is althans het beeld. Ik daarentegen, ik ben alleen maar goed in mislukken. Als dat een Olympische sport was stond ik elke dag op het podium. Al is dat logisch gezien natuurlijk onmogelijk omdat je niet tegelijkertijd kunt winnen en mislukken in een wereld die is ingedeeld in winners en losers.
Succes heeft vele vaders, luidt de wijsheid, maar mijn mislukkingen hebben vele oorzaken. Het begon met het plan te gaan rennen. Dat koesterde ik al een paar dagen maar voerde het om uiteenlopende redenen niet uit. Te warm, te laat, te vroeg, te druk, te nu even niet. Dat verhoogt de druk. Als je je voorneemt om te gaan rennen en je doet het niet heb je eigenlijk al verloren. Maar het was de deze week overdag en in de avond echt te warm. Dus stelde ik het uit naar de ochtend. Vanochtend was de zoveelste ochtend dat ik het zou proberen. Ik aarzelde terwijl de wijzers van de klok op het lunchuur afstormden. Weer kwamen er dingen tussendoor fietsen maar uiteindelijk trok ik dan toch mijn renspullen aan.
De aarzeling werd ook veroorzaakt door het feit dat ik de vorige keer succesvol was. Ik had veel sneller dan gewoonlijk gelopen, bijna een minuut per kilometer verschil. Natuurlijk had ik me meteen voorgenomen de volgende keer nóg sneller te rennen. Zelfopgelegde prestatiedruk, nog zo’n recept voor mislukking of in ieder geval gederfde levensvreugde.
Om het nieuwe, hogere doel te bereiken bedacht ik dat ik een ander rondje dan gebruikelijk moest lopen. Mijn vaste rondje telt een aantal kruispunten met stoplichten. Die lichten staan er alleen maar vanwege de auto’s – lopers en fietsers hebben geen verkeerslichten nodig – maar ze houden je wel op. Bovendien loopt die route dus door straten met autoverkeer. Dat is niet prettig vanwege de uitlaatgassen maar ook omdat je altijd het risico loopt overhoop gereden te worden, alleen al omdat je sneller beweegt. Je steekt zogezegd ‘onverwacht’ over. Automobilisten hebben geen benul van hoe gevaarlijk ze zelf zijn. Ze zijn als hondenbezitters die beweren dat hun hond ‘echt niks doet’.
Dus ik ging naar afstandmeten.nl en zette een nieuw rondje in de wijk uit, zonder stoplichten en vrijwel zonder auto’s die mijn pad kruisen. Het was alleen net geen 5 km. Ik zou het laatste stukje daarom twee keer moeten lopen. Je begrijpt, ik heb een afkeer van hetzelfde stuk nog eens lopen. En ik heb trouwens ook een afkeer van andere rondjes. Ik doe niet graag altijd alles hetzelfde maar ik hou ook niet van verandering. Ja, ik geef toe, het is gecompliceerd en ik weet ook niet hoe dat komt.
Ik ging naar buiten, stopte mijn iphone in het speciale vakje van mijn hardloopbroek en begon te rennen. Bij elke stap voelde ik de iphone heen en weer schuiven. Hè bah. Dat gebeurt eerlijk gezegd wel vaker en houdt dan na een tijdje op maar nu probeerde ik er in een keer vanaf te komen. Het apparaat klotste gewoon tegen mijn benen. Ik duwde de iphone dieper in het vakje. Het werd alleen maar erger. Irritant. Was deze running shorts dan ook alweer een miskoop?
Ik rende en rende, op naar een nieuw record. Toen kwam een man me tegemoet lopen. Het was een gewone man, type wiskundeleraar. Een overhemd met een houthakkersruitje, een lichtgrijze korte broek, sandalen, witte sokken. Grijs haar. Een huid als de krant van vorige week. Hij keek naar me toen ik hem passeerde, maar langer dan gebruikelijk is voor voorbijgangers. Misschien wel 0,02 seconden langer. Hij hield zijn hoofd een beetje schuin alsof hij een heel vreemd object bekeek. Toen zag ik dat zijn gelaatstrekken afkeuring begonnen uit te drukken. Of nee, het was meer misprijzen. Zo’n passive agressive blik. Als ik was gestopt en had gevraagd ‘is er wat?’ had hij het vast ontkend. ‘Nee, niks aan de hand, ik keek gewoon’. Maar het was duidelijk dat hij me een idioot vond. Een run shamer.
Dat was de druppel voor mijn emmer vol irreële verwachtingen en prestatiedruk. Ik heb geen afgehakte vingers of andere helse pijnen nodig. Het werd me gewoon allemaal te veel. Ik was er zelf verbaasd over. Ik stopte, maakte rechtsomkeert en zette de hardloop app uit. Ik had 300 meter gerend. Het voelde als een enorme nederlaag. Precies wat ik niet nodig had vandaag.
Morgen weer proberen. Geef nooit op.
Je moet jezelf een beloning in het vooruitzicht stellen zeggen ze dan. Dus na 500m.hardlopen mag je van jezelf een boek kopen. Zo heb ik mezelf eens beloofd: elke keer dat ik naar de sportschool ga mag ik daarna 2 kroketten. Het hielp 2 keer, daarna ging ik niet meer.
Ha, het idee is dat de prestatie de beloning is en dat werkt vaak best goed. Maar vandaag was zo’n dag dat het niet lukte.
Misschien kun je overwegen om van motto te veranderen? Want er zit wel meteen een enorme opdracht in, een dwingende aap op je schouder. Jaag ‘m weg, kies een vriendelijker metgezel. Ooit eindigde ik mijn dagelijkse ochtend-radioprogramma met het motto ‘Moedig voorwaarts’. Ik vond het een aanmoediging, maar sommige luisteraars ervaarden dát al als dwingend, want hoezo moedig ‘jij weet niet wat ik allemaal al achter de rug heb’ en hoezo voorwaarts want ‘ik ben al blij als ik m’n bed kan uitkomen’ en anderen vonden het gewoon te socialistisch klinken, hoorden er een opstandig marcherende meute met dreigende banieren in. Ik veranderde mijn afsluiting in ‘Monter Verder’ en dat werd door meer luisteraars (en vooral door mijzelf) omarmd: bemoedigend en vrolijk. En wie dat niet vond had het gewoon niet goed verstaan, want ‘Wat bedoelde je nou weer met Monteverdi!?’
Probeer ‘m de volgende keer eens met hardlopen, Francisco: Monter Verder. Voor alle looprichtingen goed. X Margriet Vroomans
Ha, wat mooi weer. Een vergelijkbaar minder dwingend alternatief voor ‘geef nooit op’ zou ik eerlijk gezegd niet weten. Of het zou moeten zijn ‘stoppen kan altijd nog’.
Ik ben wel vriendelijk voor mezelf, geen zorgen, maar strengheid werkt soms beter.
Mijn motto is: doorrrrrr!
En dat kan bij alles toegepast worden. Een wandeling die te lang duurt, kleine break en weer doorrr. Want je moet toch naar huis.