Rampjaren

Vanwege mijn voornemen om iedere maand een wandeling te maken van meer dan 15 kilometer, ging ik zaterdagochtend op pad. Warme jas aan, wandelschoenen, verrekijker mee, proviand, water. Ik was voorbereid en voelde me eerlijk gezegd heel wat, onderdeel van de wandelelite die je onderweg op de stille paden herkent aan het afgemeten knikje ter begroeting in plaats van een enthousiast ‘hallo’.
Ik liep naar het metrostation om naar Breukelen, startpunt van de route, te reizen met dat speciale gevoel van lichte zelftrots dat ik als wandelaar vaker heb omdat je toch de uitdaging en ontbering opzoekt. Terwijl ik in stilte glunderde werd ik ingehaald door een hardloper, even later door twee en daarna nog een. Het marathontrainseizoen is in Rotterdam in volle gang. Plots realiseerde ik me dat de renners die me passeerden misschien ook wel 17 km aflegden, of zelfs nog meer. Met als verschil dat ze daar niet de hele dag over deden, geen rugzak of survivalpakket bij zich hadden en anderhalf uur later alweer op de bank zouden liggen. Het ‘kijk mij eens’-gevoel verdampte ter plekke. Even wilde ik direct omkeren maar ik herinnerde mezelf net op tijd dat ik een doorzetter wilde worden, vandaar ook deze missie.
Als je op het station bij Breukelen arriveert vallen er twee dingen op. Aan de ene kant een immens Chineesachtig gebouw dat een Van der Valk hotel is en aan de andere kant een oerhollandse wipwatermolen. East meets West. De wipwatermolen, nee niemand weet waar die leuke benaming vandaan komt, is het begin van de wandelroute. ‘Op zaterdag geopend’ stond er in de routebeschrijving. De deur zat dicht en het zag er niet uit alsof daar op korte termijn verandering zou komen. Niet dat ik behoefte had aan een bezoek aan een wipwatermolen – weet u waar die naam vandaan komt? – maar in routebeschrijvingen is het wel fijn als alles klopt. De molen als die ene blauwe m&m, waarmee artiesten op hun hotelkamer kunnen zien of het contract wel wordt nageleefd. Nu werd het dus toch nog spannend. Misschien zou ik wel verdwalen omdat de beschrijving niet alleen met de wipwatermolen in de fout ging. Had ik toch het noodsignaalfluitje mee moeten nemen dat ik na enige twijfel op mijn bureau had laten liggen?
De wandeling Hollandse Kade doet zijn naam eer aan, voert door de oudste polders van Holland en dus loop je vrijwel heel de tijd langs sloten en kanalen. Van die routes die bij buitenlanders tot totale verwarring leiden omdat het water aan de ene kant van de dijk hoger staat dan de andere. Zeker als je ze vervolgens uitlegt dat het water boven ons hoofd zou uitkomen als die dijken er niet waren. We wonen eigenlijk in een natuurkundig attractiepark.
Er waaide een straffe, koude wind die gelukkig werd overstemd door zonneschijn. Althans het eerste deel, daarna verscheen er steeds meer bewolking waardoor je de zonnestralen als vinger Gods door het wolkendek naar de weilanden zag priemen terwijl de schaduwen elkaar najoegen. De wandeling voerde over een jaagpad, ook al zo’n mooi woord. Ik moest het natuurlijk opzoeken maar het komt van de jaagpaarden die in vroeger tijden de schepen door het water trokken. Dat was vroeger het openbaar vervoer. Dat je met een trekschuit van Rotterdam naar Amsterdam ging. Vast betrouwbaarder dan de Intercity Direct nu want die valt elke dag uit wegens storingen en mankementen. Ik dacht even na over een startup met trekschuiten, dat is pas retro, maar liet het plan snel varen.
De weilanden waren leeg, op hier en daar wat schapen na en grote families grauwe ganzen die voortdurend met elkaar spraken. Of in ieder geval geluid maakten, zoals reizigers in een treincoupé soms een hele reis met elkaar praten zonder iets te zeggen. Hier en daar zag je dat een gans zich afgezonderd had en rustig in het gras zat, ver van het gegak, in een soort stiltecoupé.
Twee futen zwommen in het water en maakten de indruk een stel te zijn maar leken nog niet bevangen door de lente. Dat gold eigenlijk voor de hele omgeving. Hier en daar een wakker madeliefje maar verder lag de winter nog te slapen. Er waren ook weinig vogels, slechts een paar kievieten, een biddende torenvalk, een buizerd die als een drone lang bleef cirkelen, wat meerkoeten die kennelijk niet zoals sommige andere soortgenoten voor de winter naar Egypte waren vertrokken. Waar was iedereen? Op het jaagpad zag ik een dode waterhoen liggen, die verder onaangetast was behalve dat de ogen opgegeten waren. Wat was hier gebeurd? Aangereden door een fietser, zo’n fanatieke mountainbiker die de geluidsbarrière opzoekt? Of gewoon een hartaanval? Het is opvallend hoe weinig dode dieren je ziet als je door de natuur loopt. Alsof de dood afwezig is terwijl je aan het gedrag van vooral vogels ziet dat die overal loert. Na iedere beweging om iets van de grond op te pikken twee keer om je heen kijken of er geen gevaar dreigt. Over gevoelens van onveiligheid gesproken.
De route voerde door een dorpje. Een informatiebord over de ‘rampjaarroute’ wees er op dat het hele dorp in 1672 was platgebrand door Franse troepen. 1672, het rampjaar. Ik las van de week nog een verwijzing daarnaar. Het kon plaatsvinden omdat in de Gouden Eeuw de welvaart zo snel toenam dat niemand zich nog kon voorstellen dat het mis zou gaan. Dat zou lijken op deze tijd. Ik dacht aan hoe Han van der Horst in zijn boek De Mooiste Jaren de tweede helft van de 20e eeuw bestempelt tot de ‘echte Gouden eeuw’. Zijn we nu op hetzelfde punt aanbeland? 2025, rampjaar. Het klinkt als de titel van een goedkope science fiction roman uit de jaren vijftig.
De winkels in het dorp waren dicht of opgeheven. Lege etalages, behalve bij een bloemenwinkel. Ik stapte naar binnen, het was er druk. Dat wil zeggen er stonden wel vier klanten, wat me verbaasde omdat de straten verder leeg waren. Er werd gekletst in het niets, ik moest aan de ganzen denken. Een man legde twee losse gerbera’s op de toonbak. “Ik ga naar een crematie,” zei hij ter verklaring tegen de bloemiste. “Dat zie je tegenwoordig vaker,” antwoordde ze doelend op de losse bloemen.
Een wachtende vrouw liet me voorgaan, ze wilde wellicht een mega-order plaatsen of wellicht gewoon in alle rust een praatje maken. Kletskassa’s noemen ze dat in de stad. Het individualisme leidt er ook toe dat over menselijk contact makkelijk denigrerend wordt gedaan. Behoefte aan een praatje wordt al snel als zwakte gezien. Dat hebben de ganzen toch slimmer bekeken.
Ik rekende een zakje bloemzaadjes af, als teken van vertrouwen in de toekomst. “U bent zeker een wandelaar?” zei de bloemiste. Ik voelde me meteen opgenomen in een exclusieve club maar was toch ook verrast, hoe wist ze… o wacht, de rugzak, het windjack, de wandelschoenen. Ik was hier gewoon een soort. “Het Floris V pad?” Ik schudde beduusd het hoofd als een uit lycra opgetrokken hobbyrenner die de vraag krijgt ‘Tour de France?’ Het Floris V pad is een 270 kilometer lange route van Amsterdam naar Bergen op Zoom.
“Nee, NS Wandeling,” antwoordde ik bedremmeld.
“O, ook leuk.” Ze wees naar de pinautomaat, ik swipete, groette vriendelijk en liep naar buiten, een stuk kleiner dan ik naar binnen was gegaan.
Het was niet druk op het pad, dat wil zeggen dat er amper andere wandelaars te zien waren. Iedereen behalve ik wist kennelijk dat de lente nog niet begonnen was, hinase hic anda thu. Ik zag nog veel knobbelzwanen, wat zilverreigers en toen een merkwaardig tafereel. Een zilvermeeuw of grote burgemeester – ik kan ze nooit uit elkaar houden – kwam aanvliegen met in zijn bek een groot voorwerp. Een dier, een mol? Boven een bruggetje liet hij het van grote hoogte op de grond vallen, dook naar beneden, pakte het weer op en herhaalde de procedure. Er moest iets dood of stuk. De meeuw wist in ieder geval dat de zwaartekracht daarbij behulpzaam kon zijn. Een Newtonmeeuw. Een andere meeuw kwam aanvliegen en ik dacht meteen ‘mine, mine, mine’ maar die keek slechts toe. Misschien even wachten tot de ander klaar was met zijn kill operatie. Het ging allemaal niet gemakkelijk. Ik meende wat bloed te zien op het zwarte voorwerp maar kon het met mijn kleine veldkijker niet bepalen. Ineens landde er even verderop een blauwe reiger. De meeuwen keken verschrikt op. En terecht want al snel zette de reiger een zweefvlucht in, recht op de prooi af. De meeuw griste die snel mee en ging er vandoor maar de schrik zat er goed in. De buit viel uit zijn bek in het gras, bij een sloot. De meeuwen cirkelden nog even rond en vertrokken. De reiger ook. Was de prooi ontsnapt of lag er nu een lijk waarvan een wandelaar later zou denken ‘Wat is hier nu gebeurd’?
Ik liep verder in het besef het nooit te zullen weten, zoals een wandelaar voortdurend dingen ziet die hij nooit zal weten, alle informatieborden ten spijt. Op zo’n bord las ik dat ik nu langs de noordgrens van het Romeinse Rijk liep en ik bedacht dat ik nu toch eens echt Bello Gallico van Julius Caesar moet lezen waarin hij zijn bezoek aan Nederland beschrijft. Hij is er geloof ik niet erg enthousiast over. Toen was waar ik nu liep nog moeras. Andere tijden.
Als je wandelt, loop je door de tijd maar de andere kant uit de geschiedenis in, terwijl je met vervoermiddelen als een vliegtuig of een trein juist vooruit gaat in de tijd omdat je dan ergens sneller bent. Ik moet daar nog even verder over nadenken, bedacht ik en liep door. Want nu was het tijd om helemaal nergens aan te denken. Dat was immers ook een doel van de lange wandelingen, een staat van zen bereiken. Dat krijg je als je een tijd loopt en om je heen kijkt, dan word je op den duur als het ware opgenomen in het landschap. Dan moest ik wel ophouden met mentale notities te maken. Het lukte.
Na een uur of vijf verdween het boeddha-gevoel omdat de huizen begonnen op te duiken. Grote nieuwbouwkasten langs het water met aan de oever een pleziervaartuig, enorme tuinen waarin robotmaaiers eeuwig ronddolen en de struiken die met een elektrische snoeier in catalogusmodel worden gehouden. Zo’n tuin waarin je een boeddhabeeld kunt zien staan, als gezellig onderdeel van de barbecuepatio. Zwart, grijs en wit overheersten. Rijkdom gaat vaak gepaard met een gebrek aan smaak en dit was een grote etalage voor dat principe. Het ene huis was nog lelijker dan het andere. Waarom was dat in de Gouden Eeuw toch anders geweest? Of denken mensen over 400 jaar ook dat deze villa’s een toonbeeld van pracht zijn? O wacht, dan staan ze waarschijnlijk onder water. Weer een rampjaar.
In Woerden nam ik de trein terug naar Rotterdam. Ik voelde me voldaan. Het was doodstil. Of misschien leek dat maar zo.
Mijnheer, u is een filosofisch romanticus of een romantisch filosoof. Ik lees u graag (is dat Vlaams?).
Mooi stuk! Ik krijg ook zin om te wandelen.
Zou je het nog s doen, denk je? Mooie reisbeschrijving overigens
Volgende maand in ieder geval