Onhandig zijn

De auto zei dat het dimlicht stuk was. Nou ja, het ging wat omzichtiger. Er klonk een merkwaardige piep uit het dashboard, als van een verkouden badeend, en op het display stond ‘controleer de dimlichten’. Kennelijk was de boordcomputer zelf niet helemaal zeker van z’n zaak. Wat op zich best een verontrustende gedachte is maar ik weet ook dat ik dat soort boodschappen altijd anders interpreteer dan ze bedoeld zijn. Ik kan bijvoorbeeld minutenlang nadenken over het opschrift ‘buiten dienst’ op een stadsbus. Want wees eerlijk, heb je wel eens een bus gezien die ‘binnen dienst’ deed? Waarzo dan? Rondjes rijden in een of andere gigantische hangar?

Laat me niet afdwalen. Ik zocht in het instructieboekje op om wat voor lamp het ging, kocht een nieuwe bij de doe-het-zelf zaak en opende de motorkap. Dit was het makkelijke deel geweest.

Ik las nauwkeurig de instructies in het onderhoudsboekje. Open de beschermkap bij de lamp. Trek de bedrading los. Druk de veren uit elkaar. Verwijder de lamp.

Op een forum van autoliefhebbers had ik ter voorbereiding gelezen dat het verwisselen van het dimlicht een lastige klus was. Iemand schreef dat hij het pas na veel keer proberen eindelijk onder de knie kreeg.

Ik begon dus enigszins nerveus aan de operatie maar met enig gepiel lukte het me zowaar. Dat ging veel makkelijker dan ik gevreesd had. Een gevoel van zelftrots vervulde me. Ben ik toch niet zo’n kluns als ik altijd denk en anderen me voortdurend vertellen. Ik had de lamp in mijn handen en alles was nog heel. 

Tevreden pakte ik de nieuwe lamp erbij en voelde toen meteen mijn zelfverzekerdheid wegvloeien als de Rijn bij de waterval van Schaffhausen. In de verpakking zat een heel ander exemplaar dan degene die ik in mijn hand had.

Ik bestudeerde het instructieboekje opnieuw maar dan nog nauwkeuriger. Wat ik verwijderd had bleek de grootlichtlamp die op een relatief bereikbare plaats zit. Het dimlicht zit ernaast, in een kleine hoek, verscholen achter slangen van allerlei systemen.

Ik zette grootlicht terug, duwde de slangen opzij, opende de beschermkap van het dimlicht en keek in een holte. Daar, in de verte zag ik een lamp zitten. Ik stak mijn hand naar binnen, tastte in het rond en probeerde de veren opzij te drukken. Tevergeefs, ik kon in deze houding geen kracht zetten. Ik gluurde in het donkere gat. Moest ik het met een schroevendraaier loswrikken? Dat leek me niet verstandig. 

Ik plaatste de afsluitkap terug, duwde de slangen weer op hun plaats en sloot de motorkap. Het voelde als een nederlaag, maar beter deze frustratie dan met doorgaan onherstelbare schade aan te richten. Want dat is hoe het meestal gaat. Als ik een schroef losdraai of iets anders klusachtig doe breekt er van alles en stort er zelfs regelmatig iets in elkaar. Laatst nog bij een verhuizing ging een dierbaar erfstuk er aan omdat ik het keramiek onhandig neerzette en het vervolgens op last van de zwaartekracht in stukken uiteen spatte. “Het leeft voort in je herinnering”, sprak ik troostend toen ik het slachtoffer de scherven overhandigde. Er volgde een luid gehuil dat door merg en been ging. Schuldgevoel klopte aan mijn ziel maar ik hield de deur ferm dicht. Het heeft geen zin me schuldig te voelen. Het is niet anders. Ik ben onhandig.

Ik heb na zoveel jaren eindelijk geaccepteerd dat ik eigenlijk niks kan en ik waarschuw ook iedereen die mijn hulp inroept daarvoor. Dat besef klinkt triest maar het tegendeel is het geval, het geeft me enorme rust. Het is nu eenmaal noodzakelijk. Als er mensen zijn die alles kunnen moeten er ook zijn die niks kunnen, anders hou je geen gemiddelde over. Je kunt zeggen dat ik onhandig ben maar je kunt ook redeneren dat de anderen handig zijn dankzij mij. Als er geen onhandigen waren zouden er ook geen handigen zijn.

Ik ging op zoek naar een garage want mijn vaste dealer is te ver weg voor zoiets simpels. Ik reed door een paar straten en zag er een op een plek die me nooit eerder was opgevallen maar nu wel. Het leek wel een filmset. De enorme deur stond open en bood zicht op een grote werkplaats, auto’s geparkeerd langs de muren. Twee benen staken uit een geopende motorkap. Een jongen in gewone kleding stond middenin de ruimte met in zijn hand een beker koffie niets te doen. Hij keek me onderzoekend aan. “Het dimlicht is stuk, zou…” begon ik.

“Gaat u maar naar de receptie.” Hij wees naar een hok met donker glas. Daarachter zat iemand, kon ik nog net ontwaren. Ik opende de deur. Een man met een zware snor en met dunne sliertjes haar over zijn glimmende schedel geplakt, tuurde naar een beeldscherm. 

“Ik heb een kapot dimlicht en…”

“Rijd u maar naar binnen” zei hij zonder op te kijken.

Ik reed de auto naar binnen. De jongen met de koffiebeker in zijn hand zei dat ik de lichten aan moest doen. “Ho, ik zie het al. Doet u de motorkap maar open.”

Ik trok aan de hendel en de jongen deed in een vloeiende beweging de kap omhoog. Wat gek, dat lukt mij nooit in een keer.

Met de koffiebeker in de hand boog hij zich voorover, duwde met zijn vrije hand de slangen opzij, maakte de kap los en stopte zijn vingers in de holte. Hij zal nu wel ontdekken hoe lastig het is, dacht ik. Ik keek om me heen omdat ik hem niet op de vingers wilde kijken. Niets is vervelender dan als mensen dat doen. Althans voor mij. Eerst is er het zwijgen, dan wat geluiden van verbazing of afkeuring, vervolgens een aanwijzing of instructie en daarna word je opzij geduwd en wordt de taak overgenomen. Zo gaat het altijd bij mij.

Het was stil, er speelde geen radio of muziek. De stilte gaf de garage iets tempelachtigs. Ik keek naar de wandrekken met nieuwe banden en vroeg me af hoe ze weten welke ze op voorraad moeten hebben en hoeveel dan. Daarnaast stond een oude werkbank met een echte bankschroef, die deed denken aan de fabriek van mijn vader. Hij was wel erg handig geweest dus kennelijk is klunzigheid niet erfelijk. Rest nog de vraag of je het van jezelf bent omdat het dna onhandig is gegroepeerd of dat je het later wordt, gevoed door omstandigheden. 

Achter me klonk plots de dreun van een dichtklappende motorkap. Ik draaide me om. “Is het al klaar?” vroeg ik verbaasd. De jongen met de koffiebeker hield in zijn andere hand een lamp omhoog. “Dit is de kapotte.” Hij wees naar de receptie. Ik zei drie keer dank je wel terwijl ik er heen liep. 

Binnen in het donkere kantoortje was het snikheet, viel me nu op. Ik zou flauwvallen als ik hier moest werken. De man met de haarsliertjes voerde een telefoongesprek in een taal die ik niet verstond. Turks denk ik. Zou ik straks ‘hartelijk dank’ in het Turks zeggen, de enige woorden die ik ken? Nee, dat was vast raar.

Het stonk er naar uitgedoofde sigaretten. Ik keek in het rond. Een donkere affiche van een woeste, getekende wolvenkop met een Turkse vlag ernaast hing aan de zwarte muur. O mijn god, was dat iets van de Grijze Wolven, de beruchte fascistische beweging? Zal je net zien, denk ik een fijne garage in de buurt gevonden te hebben. 

Hoewel, de kans is groot dat je bij een andere garage door een PVV’er geholpen wordt, bedacht ik meteen. Het heeft geen zin om boycotacties op microniveau te voeren. Je moet menselijk contact nooit om politieke redenen uit de weg gaan. Voor je het weet heb je jezelf in de hoek geschilderd. 

Het telefoongesprek was voorbij. Vijftien euro, zei de man. Ik overhandigde een biljet van 20 euro. Hij haalde een dikke stapel bankbiljetten uit zijn broekzak en trok er een 5 euro biljet tussenuit. Terwijl hij het me aanreikte keek hij alweer naar het scherm. Mooie dag gewenst, zei ik. “Ja, mooie dag,” klonk het gemompeld.

Ik startte de auto en reed voorzichtig achteruit de garage uit. Bij de deur stond de jongen met in zijn hand de koffiebeker. Hij zal me wel te voorzichtig vinden, vermoedde ik. Dit was het terrein van mannen voor wie de auto een harnas is, iets dat ze een positie in het leven geeft. Die achteruit scheuren en met een soepele beweging de straat indraaien, alsof ze op een riddertoernooi zijn. Als ik het zou proberen, botste ik vast en zeker tegen een geparkeerde auto.

De jongen keek me niet aan maar staarde voor zich uit. Ik kon zijn gedachten in de verste verten niet raden en reed weg. Het dashboard liet weten dat alles weer goed was.

Kijk, als ik handig was geweest had ik dit natuurlijk allemaal nooit meegemaakt.

PS: Iedere zondagavond verstuur ik In de Week, een zeer persoonlijke nieuwsbrief over wat ik de voorbije week zag, las, meemaakte en dacht. Abonneer je hier gratis.

8 Comments

  • Ik ben wel heel handig. In principe kan ik alles, denk ik altijd. En daardoor maak je ook van alles mee hoor. Dat iets meer werk is dan je denkt, bijvoorbeeld.

  • Geen zorgen, ook voor extreem handige mensen is tegenwoordig een auto lamp verwisselen bijna onmogelijk. In dit geval ligt het niet aan jou.

  • Mooi!
    Die garage klinkt als een plek die er niet meer is, de volgende keer dat je er langs komt. En ook geen spoor meer van te vinden. En als je het aan de buurtbewoners vraagt zeggen ze dat daar nooit een garage heeft gezeten….

  • Ik vraag me af of die ‘jongen met de koffiebeker in de hand’ ook zo’n mooie beschrijving van deze ervaring had kunnen optekenen?

  • Als de laatste passagier van lijn 8 is uitgestapt en de chauffeur rijdt de bus terug naar de garage, dan is de bus buiten dienst.

    Bijvoorbeeld.

    • Als hij binnen staat lijkt hij me niet buiten dienst. Lijn 8 is in Rotterdam overigens een tramlijn.

      • Een bus die binnen staat is bij uitstek buiten dienst. Want dan is hij niet bezig met de uitvoering van de dienstregeling.

        Zeer ver verwijderd van Rotterdam koos ik het cijfer 8 omdat ik dat een mooi cijfer vind.

        En joe sprak zelf over het opschrift ‘buiten dienst’ op een stadsbus.

  • Geweldig verhaal!

Leave a Comment

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie gegevens worden verwerkt.

Francisco
  • Francisco
  • Journalist