Nooit geweten dat kannibalisme zo leuk kan zijn

‘Misschien’ is een woord dat ik graag gebruik maar waar ik tegelijkertijd een hekel aan heb. Ik vind het namelijk niet alleen een bescheiden woord maar ook gemakzuchtig. Misschien geeft je de kans iets te beweren zonder je daarvoor te hoeven verantwoorden.
Misschien is hij een schurk.
Misschien gaat het niet door.
Misschien is er geen god.
Misschien wel.
Zie je?
Kan allemaal. Of niet.
Ik moest er aan denken tijdens de voorstelling Schrödingers Hond van Kim Karssen die donderdag in première ging in Frascati. Ze gebruikt het woord vaak. Dat kan ook moeilijk anders want het stuk is een absurdistische filosofische verhandeling over de vraag of werkelijkheid en fantasie wel twee verschillende dingen zijn. Het is lastig daar harde uitspraken over te doen. Is de werkelijkheid fantasie of andersom? Volgens wetenschappers is de kans daarop 50-50. Oftewel: misschien.
Inspiratie voor het stuk is een verschijnsel dat ‘Maladaptive Daydreaming’ heet en waarbij iemand zoveel dagdroomt dat het zijn of haar echte leven verdringt. Kim Karssen baseert zich onder meer op de wondere wereld van de quantummechanica, het beroemde gedachte-experiment van Erwin Schrödinger, waarbij voorwerpen tegelijkertijd wel en niet kunnen bestaan. Daarmee kom je al gauw in Escher-achtige redenaties terecht. En net als bij die tekeningen komt de vraag op: knap, maar wat moet je er mee?
Niks waarschijnlijk. Karssen, die door NRC het grootste talent van haar generatie wordt genoemd, is het vooral te doen om de surrealistische vrijheid die het thema biedt. Ze houdt bijvoorbeeld een verrassende verhandeling over hoe vreselijk spannend het is om een deur te openen. Geen deurknop zal ooit meer hetzelfde zijn.
‘Misschien’ kan vanwege de open gelaten mogelijkheden ook spannend zijn. En daar speelt ze knap mee. Een groot deel van de show bracht ik in lichtelijk nerveuze staat door omdat midden op het podium, waar ze voortdurend op magische wijze overheen raast, een legosteentje lag en ik me afvroeg of ze er misschien per ongeluk op zou gaan staan. Ik stelde me de krijs al voor.
Ondertussen zette Karssen me op een ander been door iedereen te veranderen in kannibalen. Echt waar. Dat werd steeds realistischer en gek genoeg ook steeds grappiger, totdat ik me op een gegeven moment afvroeg waar ik om zat te lachen. Daar wist Karssen toch maar even slim de scheidslijn tussen fantasie en werkelijkheid op te heffen. Zoals ze ook in haar eentje het theater weet te vullen met haar in meerdere opzichten spetterende stijl – soms ook letterlijk.
Minder gecharmeerd was ik van de uitgebreide aandacht voor drollen en andere sanitaire verschijnselen. Die Nederlandse obsessie met het banale deel ik niet. Maar het premièrepubliek vond het geweldig. Misschien waren het allemaal Nederlanders.
Schrödingers Hond, t/m 23 september te zien in Frascati te Amsterdam